Als twee honden vechten om een been… gaat een verstandige derde er beter vandoor. Dat valt te proeven uit een uitspraak van de Accountantskamer (nummer17/1379Wtra), die een klacht over een accountant/administratieconsulent die zijn neus in het wespennesten van twee ruziënde zakenpartners stak. De Accountantskamer legde hem een berisping op, omdat hij zijn oor te veel naar een van de twee partijen had laten hangen.
Twee mannen richtten samen twee vennootschappen op. Via persoonlijke vennootschappen waren ze beide voor de helft eigenaar van BV1, die op zijn beurt volledig eigenaar was van BV2. De twee kregen het met elkaar aan de stok, waarna zij trachtten de zaken te ontvlechten. Niet lang daarna liet het toenmalige accountantskantoor de kemphanen weten dat het de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen van de BV’s terug gaf. ‘Kort samengevat: wij achten het niet zinvol om hierover van gedachten te wisselen omdat beide heren gezamenlijk tot één standpunt dienen te komen. Pas dan komen wij weer in beeld.’ Exit accountantskantoor.
Enter de aangeklaagde accountant. Een van de vennoten, (A, niet de latere klager) vroeg hem behulpzaam te zijn bij de interpretatie van de cijfers. De nieuweling vroeg het voormalige accountantskantoor om inlichtingen, met een cc aan klager. Laatstgenoemde schetste hem naar aanleiding van de cc de gang van zaken zoals hij die zag, en waarover de accountant misschien een vertekend beeld had. Hij was uit een van de BV’s gestapt, elders in loondienst gaan werken en schreef: ‘Met dit besluit loste ik een persoonlijk probleem op, maar ook een groot probleem van BV2′. Hij zou met de andere vennoot, de heer A hebben afgesproken “de financiële zaken zo snel mogelijk af te handelen”. De verrekening zou de andere vennoot daarna voortdurend getraineerd hebben, in een poging onder zijn financiële verplichtingen uit te komen, onder meer een schuld op de rekening courant.
Gesprek op kantoor
De nieuwe accountant nodigde daarop klager uit voor een gesprek op zijn kantoor. Die had inmiddels geen vertrouwen meer zijn objectiviteit en wilde het gesprek alleen voeren onder door hem gestelde voorwaarden. Wel wilde hij kort kennismaken. De accountant liet klager weten het te betreuren dat die niet bereid was om met hem een inhoudelijk gesprek aan te gaan. Aan de door klager gestelde voorwaarden wilde hij niet voldoen, omdat deze juist een bedreiging zouden vormen voor zijn objectiviteit. Tot slot liet de accountant in dezelfde e-mail weten die middag verhinderd te zijn. Dezelfde dag nog kwam er een mail terug van klager, die schreef: ‘Kortom: op alle fronten heeft een inhoudelijk gesprek geen enkele zin, tenzij dat “het probleem in een klap zou oplossen”.’ En: ‘Ik zie dan ook geen zinvolle redenen voor een inhoudelijk gesprek, nu de voorwaarden daarvoor door A zijn afgewezen’.
Jaarrekening opstellen
Enige tijd later gaf A de accountant namens BV2 de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening, evenals een verzoek tot het opmaken van de jaarrekening van zijn persoonlijke vennootschap en het doen van zijn privé-aangifte. Tijdens de aandeelhoudersvergadering van BV2 die daarop werd gehouden, zou de accountant klager hebben gezegd dat de jaarrekening niet definitief was en dat die er nog zijn licht over kon laten schijnen.
Zover kwam het niet meer. Ruim een maand later vroeg klager het faillissement aan van BV1, met de mededeling dat hij nog een vordering had van ruim €88.000 op deze vennootschap, namelijk een verschuldigde managementfee. Klager kreeg de aandelen van BV2 in handen en liet de accountant weten dat hij daarin een onjuiste en onvolledige administratie had aangetroffen. Hij deed de accountant daarbij een schikkingsvoorstel. Dat interpreteerde de accountant als een opzegging van opdracht en, mocht dat niet goed uitgelegd zijn, dan verbrak hij zelf de banden.
Onvoldoende contact
De Accountantskamer kwam na het uitwisselen van alle standpunten tot de slotsom dat de accountant in ieder geval onvoldoende contact had gehouden met beide bestuurders en zich eenzijdig liet informeren door A. In strijd met de gedrags- en beroepsregels vond de Accountantskamer, die het niet met klager eens was dat hij de opdrachten van A niet had mogen aanvaarden. Toch had hij er beter aan gedaan zich niet met de zaak kunnen inlaten, omdat hij zich begaf in een situatie waarin hij aan kon zien komen dat zijn objectiviteit sterk onder druk zou komen te staan. Hij had, voordat hij zich zette aan het samenstellen van de jaarrekening, klager in de gelegenheid moeten stellen zijn standpunten over door partijen betwiste onderwerpen uiteen te zetten, of deze met uitleg en verzoek om commentaar de concept-jaarrekening moeten toesturen. In plaats daarvan liet hij het op de aandeelhoudersvergadering aankomen. Alles bij elkaar strijdig met het fundamentele beginsel van objectiviteit, en ook met dat van ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’, omdat het bij de geschillen tussen klager en A ging om materiële posten in de jaarrekening. Dat deel van de klacht werd gegrond verklaard. Het draaide uit op een berisping.
Geef een reactie