De inspecteur heeft vanwege de aanwezigheid van een nieuw feit terecht een navorderingsaanslag opgelegd aan een ontslagen medewerker van het UWV vanwege ten onrechte in aftrek gebrachte scholingsuitgaven, oordeelt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Er was wat het hof betreft bij de oorspronkelijke aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geen reden voor de inspecteur om te twijfelen aan de juistheid.
Het dienstverband van de man was op initiatief van het UWV beëindigd. De partijen kwamen een beëindigingsvergoeding van in totaal € 41.033,- bruto overeen. Daarvan werd door het UWV € 31.633 op een stamrechtrekening gestort. Het resterende bedrag werd als onbelaste vergoeding aan de man uitbetaald. In 2013 en 2014 volgde hij vervolgens een BBL-opleiding informatiedienstverlening. In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 nam hij daarvoor € 8.900 op aan scholingsuitgaven. De aanslag werd conform de aangifte vastgesteld.
Navorderingsaanslag
Bij de controle van de aftrekposten in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 van de man viel de inspecteur het bedrag aan scholingsuitgaven dat in 2013 was opgevoerd pas op. De man meldde daarna als antwoord op een door de fiscus opgestuurde vragenbrief dat destijds een geldbedrag uit de ontbindingsovereenkomst met het UWV was gebruikt voor de opleiding en het outplacementtraject. De inspecteur legde daarop een navorderingsaanslag op waartegen de man in beroep ging.
Inspecteur hoefde niet te twijfelen
Bij de rechtbank voerde de voormalige UWV’er aan dat het in zijn aangifte over 2013 vermelde bedrag voor studiekosten in verhouding tot zijn inkomsten zeer hoog was en dat de Inspecteur op basis daarvan al aanleiding had moeten zien om de aangifte nader te onderzoeken. De rechtbank gaat daar niet in mee en oordeelt dat de inspecteur destijds niet hoefde te twijfelen aan de in de aangifte IB/PVV opgenomen aftrek van scholingsuitgaven. ‘Bij kennisneming met normale zorgvuldigheid van belanghebbendes aangifte zou de Inspecteur bemerkt hebben dat anders dan in voorgaande jaren en voor een in verhouding tot het beloop van belanghebbendes inkomsten aanzienlijk bedrag aan scholingskosten in aftrek was gebracht. Dat zou voor de Inspecteur echter nog geen reden behoeven te zijn geweest om aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen aftrekpost in redelijkheid te twijfelen, indien er voor die aftrek de niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk was dat de uitgaven op belanghebbende hebben gedrukt. Het was zeer wel mogelijk en zelfs bij raadpleging door de Inspecteur van de gegevens met betrekking tot de loonbelasting voor hem niet uit te sluiten dat belanghebbende een opleiding heeft gevolgd die hij zelf heeft bekostigd, of dat de door hem als scholingskosten in aftrek gebrachte bedragen door hem waren betaald anders dan uit een onbelaste vergoeding.’
Op grond daarvan kan niet worden geoordeeld dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan en is er dus sprake van een nieuw feit dat de navorderingsaanslag rechtvaardigt.
Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2019:732
Geef een reactie