
De zaak begon in 2017 toen Zuidwal Holding een lening van 5,75 miljoen euro verstrekte aan Driesprong Finance, een vennootschap binnen een familieconcern. Toen de lening niet volledig werd terugbetaald, legde Zuidwal beslag op gelden die Driesprong Finance mogelijk tegoed had van de financieel adviseur, die tevens vertrouwenspersoon was binnen het concern. De adviseur claimde echter dat zijn schuld aan Driesprong Finance was verrekend met een bonusaanspraak, waardoor de schuld zou zijn vervallen. Zuidwal betwistte deze verrekening en stelde dat deze niet rechtsgeldig was.
Twijfels over het bewijs
De financieel adviseur voerde aan dat in 2018 een bedrag van € 1,6 miljoen en € 1,1 miljoen was verrekend met zijn bonusaanspraak. Hierdoor was de oorspronkelijke vordering van bijna € 3,2 miljoen op hem teruggebracht tot een kleine negen ton. Zuidwal ontkende echter dat deze verrekening rechtsgeldig had plaatsgevonden. Volgens Zuidwal voldeed de verrekening niet aan de wettelijke vereisten van artikel 6:127 BW, omdat er geen sprake was van wederkerig schuldenaarschap tussen de financieel adviseur en Driesprong Finance. Bovendien ontbraken concrete bewijsstukken die aantoonden dat de bonusaanspraak daadwerkelijk bestond en dat deze rechtmatig was verrekend.
Het hof stelde vast dat de bonusaanspraak niet was geboekt op de grootboekkaart van Driesprong Finance, maar volgens de financieel adviseur wel op die van Driesprong Participaties, een andere vennootschap binnen het concern. Het hof wees erop dat kruiselingse verrekeningen tussen verschillende vennootschappen alleen mogelijk zijn als dit uitdrukkelijk is overeengekomen.
Rol accountant
De accountant speelde een rol in de verdediging van de financieel adviseur. Volgens de WEA-accountant was de bonusaanspraak van de financieel adviseur op groepsniveau toegezegd, wat betekende dat alle vennootschappen binnen het concern verantwoordelijk waren voor de betaling van deze bonus. Hij gaf aan dat de verrekeningen administratief werden afgehandeld via Driesprong Finance en Driesprong Participaties.
De accountant overlegde ook enkele rekening-courantovereenkomsten tussen vennootschappen binnen het concern, waaruit zou moeten blijken dat onderlinge verrekeningen tussen de vennootschappen jaarlijks werden toegepast. Echter, de enige relevante overeenkomst voor wat betreft de verrekeningen volgens het Hof dateerde van december 2020, wat na de beslaglegging in juni 2020 lag. Concrete bewijsstukken die de verrekening ondersteunden, ontbraken. Het hof vond de verklaring van de accountant onvoldoende om aan te tonen dat de verrekening in 2018 rechtsgeldig had plaatsgevonden.
Oordeel van het hof
Het hof oordeelde zodoende dat de financieel adviseur niet had voldaan aan zijn verzwaarde motiveringsplicht en dat zijn verklaringen onvoldoende waren onderbouwd met concrete bewijsstukken. Hierdoor kon niet worden aangenomen dat de verrekening rechtsgeldig had plaatsgevonden. Het hof concludeerde dat de financieel adviseur ten tijde van de beslaglegging nog een schuld van € 3,5 miljoen had aan Driesprong Finance, en dat dit bedrag door het beslag was getroffen. Het hof veroordeelde de financieel adviseur om het volledige bedrag te betalen aan Zuidwal.
In een eerdere versie van deze zaak werd alleen het tussenvonnis besproken. Omdat in december 2024 een definitieve uitspraak is gedaan, is het artikel aangepast. Uit het definitieve vonnis bleek dat de verklaring van de accountant, die in het tussenvonnis nog prominent leek, voor het Hof niet cruciaal was.
Geef een reactie