De Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen (NOAB) plaatst kanttekeningen bij het alternatief voor de VAR/BGL. De Orde vindt onder andere dat de handhaving niet duidelijk wordt uitgelegd. Ook pleit de NOAB voor een situatie waarin de modelovereenkomst zekerheid biedt voor de opdrachtnemer over het antwoord op de vraag of er sprake is van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.
Vorige maand maakte staatssecretaris van Financiën, Eric Wiebes, in een brief aan de Tweede Kamer bekend dat de VAR wordt afgeschaft en er een alternatief voor de Beschikking Geen Loonheffingen (BGL) komt. Het alternatief houdt in dat belangenorganisaties van opdrachtgevers of belangenorganisaties van opdrachtnemers, en ook individuele opdrachtgevers of opdrachtnemers, overeenkomsten voorleggen aan de Belastingdienst. De fiscus kan dan een oordeel geven over de overeenkomst. Partijen kunnen hieraan zekerheid ontlenen over de loonheffingen. De Belastingdienst beoordeelt de overeenkomsten alleen op de elementen die van belang zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van de plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen. De Belastingdienst kan op basis van een voorgelegde overeenkomst geen oordeel geven over de fiscale kwalificatie van de inkomsten van de opdrachtnemer in de inkomstenbelasting.
Gedeelde verantwoordelijkheid
De NOAB kan zich vinden in de benadering dat alle betrokken partijen zich moeten inspannen om te bereiken dat de werkzaamheden ook daadwerkelijk worden uitgevoerd zoals beweerd in de getekende (model-)overeenkomst. Deze gedeelde verantwoordelijkheid spreekt de NOAB aan.
Materiële onzekerheid opdrachtgever
De Orde plaatst echter een kanttekening bij het onderdeel in de brief waarbij wordt vermeld dat de opdrachtgever slechts gevrijwaard is van inhouding van loonheffing als de werkzaamheden worden uitgevoerd conform de overeenkomst. Volgens de NOAB schuilt hier materieel gezien een forse onzekerheid voor de opdrachtgever. De brief van het ministerie laat er geen misverstand over bestaan: “Uiteraard geldt deze zekerheid uitsluitend als de arbeid ook daadwerkelijk wordt verricht overeenkomstig die voorgelegde overeenkomst…Indien bij een controle van de Belastingdienst blijkt dat er in de praktijk niet volgens die overeenkomst wordt gewerkt, is er geen vrijwaring voor de loonheffingen…De Belastingdienst beoordeelt de arbeidsrelatie op grond van de aangetroffen feiten en omstandigheden. Het kan daarbij zijn dat de arbeidsverhouding gelet op de wijze waarop wordt gewerkt, moet worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking. Is dat het geval, dan zal de Belastingdienst aan de opdrachtgever een correctieverplichting of een naheffingsaanslag voor de loonheffingen opleggen. Of de Belastingdienst daarbij een boete kan opleggen, is afhankelijk van de omstandigheden. Als de werkgever te laat betaalt, kan een verzuimboete worden opgelegd. Afhankelijk van de mate van schuld van de werkgever, kan er een vergrijpboete worden opgelegd.”
Interpretatie NOAB
De NOAB interpreteert dit zodanig dat er een belangrijk verschil zal ontstaan met de huidige VAR-situatie. Ook bij een VAR-wuo kan de fiscus ingrijpen, maar alleen als blijkt dat niet wordt gewerkt conform wat was gemeld ten tijde van de aanvraag van de VAR en de opdrachtgever zich hiervan bewust was en het oogmerk had om de VAR-wuo te misbruiken. De vrijwaring wordt in de voorgestelde situatie minder sterk, zo begrijpt NOAB. Een forse verslechtering voor de opdrachtgever, die louter ingegeven lijkt te zijn door het feit dat de Belastingdienst de mankracht mist om binnen de huidige VAR-praktijk feitelijke situaties te controleren. NOAB acht het wenselijk dat het ministerie randvoorwaarden formuleert aan de hand waarvan kan worden getoetst of de werkzaamheden worden uitgevoerd conform de modelovereenkomst, zodat de gevraagde extra inspanningen van de opdrachtgever ook daadwerkelijk worden beloond met de nagestreefde vrijwaring.
Handhaving
NOAB vindt ook dat de situatie die beschreven wordt onder het kopje ‘handhaving’ vragen oproept. “De brief doet het voorkomen alsof in de nieuwe situatie één correctie kan worden opgelegd aan een opdrachtgever voor alle opdrachtnemers die voor hem werkzaam zijn. Het lijkt echter onvermijdelijk dat de fiscus dat alleen kan als zij de feitelijke situatie waarin elke individuele opdrachtnemer werkzaam is, heeft beoordeeld. Of bedoelt de brief te stellen dat als alle opdrachtnemers volgens het zelfde model werken en er steekproefsgewijs wordt geconstateerd dat enkele opdrachtnemers feitelijk niet volgens de overeenkomst werkzaam zijn, dit kan worden doorgetrokken naar alle werknemers? “ Dit zou veel verder gaan dan wat iedereen denkt. “Het zou het ministerie sieren als dit dan expliciet wordt vermeld. Mocht dit niet de bedoeling zijn, dan begrijpt NOAB niet waarom de nieuwe praktijk het voor de fiscus veel makkelijker zal maken om te handhaven,” zo staat te lezen in het persbericht van de NOAB.
Onzekerheid opdrachtnemer
Ook pleit de NOAB ervoor dat gestreefd moet worden naar een situatie waarin een modelovereenkomst tevens zekerheid biedt voor de opdrachtnemer over het antwoord op de vraag of er sprake is van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Als dit niet mogelijk is, acht de NOAB het noodzakelijk dat het ministerie parallel aan de aangekondigde Nota van Wijziging een Beleidsbesluit publiceert waarin handvatten worden geboden om te kunnen bepalen waar wat het ministerie betreft de grens ligt tussen winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden.
Geef een reactie