Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft wederom een uitspraak van de Accountantskamer vernietigd. Donderdag werd in het hoger beroep van Deloitte inzake de klachten van enkele Ahold-beleggers tegen Global Managing Director van Deloitte Roger Dassen RA en twee andere (voormalige) bestuurders van Deloitte, de waarschuwing tegen Dassen teruggedraaid.
Grondslag van het geschil
In deze zaak ging het om het verwijt van de beleggers dat Deloitte Accountants BV de VEB in 2008 zou hebben misleid bij pogingen om de verjaring van een claim inzake de Ahold affaire te stuiten.
Op initiatief van de VEB heeft op 1 februari 2008 een gesprek plaatsgevonden tussen onder andere de directeur van VEB, Dassen en het toenmalig hoofd Juridische Zaken van Deloitte. Tijdens dat gesprek is op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de stuiting van de verjaring van de vordering van de (voormalige) Ahold-beleggers op Deloitte. Afgesproken is dat de formulering van de concrete afspraak verder zou worden uitgewerkt door de wederzijdse advocaten. Op 18 februari 2008 heeft Dassen de verklaring ondertekend waarin door Deloitte is ingestemd met een tijdelijke stuiting van de verjaring van de claim van de (voormalige) Ahold-beleggers.
Beoordeling geschil in hoger beroep
Naar het oordeel van het College heeft Dassen er blijk van gegeven een bijzondere verantwoordelijkheid te hebben gevoeld bij het overleg met de VEB. De bestuursvoorzitter achtte het overleg van 1 februari “Chefsache”, een overleg dat aldus op het niveau van het bestuur moest worden gevoerd, onder andere omdat het betrekking had op een (mogelijk) zeer grote claim en omdat Dassen waarde hechtte aan een goede verstandhouding met de VEB. Gelet op de feitelijke betrokkenheid van Dassen bij de aanvang van het overleg, het feit dat hij de verklaring van 18 februari 2008 heeft ondertekend en gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid die hij naar eigen zeggen heeft gevoeld, kan hij tot op zekere hoogte tuchtrechtelijk worden aangesproken voor de gang van zaken en de uitkomst van het overleg met de VEB. Daarbij moet volgens het College echter wel betrokken worden dat zowel Deloitte als de VEB zich lieten bijstaan door gespecialiseerde advocaten en dat op deze advocaten een eigen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid rust voor gedragingen die hun beroepsuitoefening raken. De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van Dassen gaat niet zover dat hij ook tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de door de Deloitte-advocaat gekozen bewoordingen in e-mailberichten.
Tijdens het overleg bij de VEB bestond onduidelijkheid over de vraag of de vordering van de (voormalige) Ahold-beleggers in 2004 was overgegaan naar Deloitte of was achtergebleven in de Maatschap Deloitte & Touche Accountants. Naar het oordeel van het College was Dassen in dit geval, waarin beide partijen werden bijgestaan door gespecialiseerde advocaten, tuchtrechtelijk gezien niet gehouden meer duidelijkheid te (doen) verschaffen over de civielrechtelijke situatie van de vordering – voor zover dat destijds voor hem al mogelijk was – dan namens Deloitte is gedaan. Daarbij acht het College van belang dat ook de VEB beschikte over de akte van inbreng en er in die zin geen sprake was van een ongelijk kennisniveau tussen partijen. Dat sprake is geweest van een door Dassen geïnitieerde strategie tot misleiding van de VEB als gevolg waarvan de vordering zou verjaren is op grond van de stukken in het dossier niet gebleken. Uit de mededeling van de Deloitte-advocaat dat zij ‘een en ander met cliënte gaat overleggen’ kan dat niet worden opgemaakt, aldus het College.
Uit de gang van zaken volgt verder dat het (de advocaat van) de VEB volkomen helder was dat namens Deloitte niet de bevestiging kwam van de overdracht van de vordering van de Maatschap naar Deloitte, zoals de VEB die wenste te zien. Van informatie die materieel onjuist of misleidend was, zoals bedoeld in artikel A-110.2 van de VGC, is volgens het College feitelijk geen sprake geweest.
Conclusie
Het CBb is, anders dan de Accountantskamer, van oordeel dat Dassen geen veronachtzaming van het fundamentele beginsel van integriteit, als bedoeld in artikel A-100.4 onder a van de VGC kan worden verweten. De klacht wordt alsnog ongegrond verklaard en de door de Accountantskamer opgelegde maatregel van waarschuwing wordt vernietigd.
Medebestuurders
De medebestuurders van Deloitte hebben ontkend in enige mate feitelijk betrokken te zijn geweest bij het overleg met de VEB, anders dan dat zij tijdens de bestuursvergaderingen op hoofdlijnen zijn geïnformeerd. In hoger beroep is verdergaande feitelijke betrokkenheid niet onderbouwd., aldus het CBb. Het College komt dan ook niet tot een ander oordeel dan de Accountantskamer die de klacht ongegrond verklaarde.
Reactie Dassen
Roger Dassen is zeer tevreden met de uitspraak. ’Deze CBb-uitspraak doet recht aan de feitelijke gang van zaken, zoals door ons al meermalen uitgelegd. Daarmee is er nu helderheid.’
Uitspraak CBb 22-09-2016
Uitspraak Accountantskamer 30 juni 2014
Geef een reactie