Eén ritje van 255 kilometer van de autoverkoper in Duitsland naar de RDW zorgt er voor dat de auto voor de BPM niet meer als nieuw kan gelden, oordeelt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De naheffingsaanslag die de fiscus oplegde aan de autobezitter is daarom niet terecht.
Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2020:9543
De belastingbetaler kocht op 22 juli 2017 in Duitsland een Volvo XC60, die hem op 8 september 2017 werd geleverd. Dezelfde dag deed hij aangifte ter registratie van de auto bij de RDW. In de aangifte werd de afschrijving op 28% berekend en bedraagt de bruto BPM € 8.197 (tarief per 1 januari 2016). De autobezitter voldeed op basis van de aangifte € 5.901 aan verschuldigde BPM.
Hoger beroep over naheffingsaanslag
De fiscus legde echter een naheffingsaanslag in de BPM op van € 2.296, omdat de Belastingdienst van mening was dat er sprake is van een nieuwe auto. De rechtbank Gelderland was het daar niets mee eens, maar daar werd hoger beroep tegen aangetekend. De Belastingdienst stelde zich bij het hof op het standpunt dat de auto na de vervaardiging niet of nauwelijks was gebruikt en dat het de koper is die de auto voor het eerst duurzaam in gebruik heeft genomen. De auto dient dan ook voor de BPM als een nieuwe personenauto te worden aangemerkt, vond de fiscus. Het ontbreken van een definitie voor nieuw of gebruikt op de website van de Belastingdienst kan volgens de Belastingdienst niet leiden tot opgewekt vertrouwen.
Hof: vermindering?
Ook het hof is het daar echter niet mee eens. Voor gebruikte personenauto’s wordt op de voet van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet BPM een vermindering toegepast op de BPM. Voor het antwoord op de vraag of deze vermindering kan worden toegepast, is beslissend in welke staat (nieuw of gebruikt) de auto verkeert op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de BPM plaatsvindt. Dat is het tijdstip van de registratie van dat motorrijtuig in het kentekenregister. Indien in geschil is of de auto op het moment van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast daarvan op de belanghebbende die zich op de vermindering van BPM beroept.
Geen nieuwe auto
Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg in gebruik is geweest (Hoge Raad, 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2012:BX7199 r.o. 2.4.2). Nu de auto via de openbare weg over een afstand van 255 kilometer vanuit Duitsland naar de RDW is gereden kan niet worden gezegd dat de auto niet of nauwelijks eerder op de weg in gebruik is geweest, oordeelt het Hof. De auto kan dus niet worden aangemerkt als een nieuwe personenauto in de zin van de wet BPM.
De naheffingsaanslag is daarom ten onrechte opgelegd, oordeelt het hof.
Geef een reactie