Bij het opmaken van de jaarrekening komt deze vraag onvermijdelijk aan de orde: hoe moeten de verschillende eigenbeheervoorzieningen worden gewaardeerd?
Om die vraag te kunnen beantwoorden, is het belangrijk dat je weet om welk soort voorziening het gaat. Én of de verplichting nog in de opbouwfase verkeert, of dat er al uitkeringen worden gedaan aan de DGA.
Stel, een nieuwe klant van jouw kantoor ontvangt al een aantal jaren een pensioenuitkering van haar bv. Zij is ongehuwd, 67 jaar en ontvangt een jaarlijks bedrag van € 8.000. In de jaarrekening wordt de voorziening jaarlijks berekend door de verstrekte uitkering af te trekken van de beginstand van de voorziening, waarna er een rentepercentage wordt bijgeboekt. Eind 2020 bedraagt de stand van de voorziening volgens de jaarrekening € 106.500. Maar klopt dit wel helemaal, gezien het feit dat de uitkering een levenslange looptijd heeft?
Welke verplichtingen zijn er nog in ‘eigen beheer’?
Zoals hiervoor al aangegeven, is het belangrijk om je af te vragen om welk soort verplichting het gaat. In eigen beheer kun je nog de volgende oudedagsvoorzieningen tegenkomen:
• Pensioenvoorzieningen: ondanks het feit dat het vanaf 2017 niet meer mogelijk is om nog nieuwe pensioenaanspraken in ‘eigen beheer’ op te bouwen, kun je nog steeds pensioenvoorzieningen op de balans van een bv tegenkomen. Het gaat dan om premievrije aanspraken (al dan niet in de uitkeringsfase) die niet zijn afgekocht of omgezet in een oudedagsverplichting (ODV).
• De voorziening voor een ODV-verplichting: deze voorziening heeft betrekking op in 2017, 2018 of 2019 omgezette pensioenaanspraken.
• Lijfrentevoorzieningen in eigen beheer: deze hebben – met uitzondering van pre-Brede Herwaardering-lijfrentes – altijd betrekking op een oudedagsreserve of gerealiseerde stakingswinst bij de inbreng van een onderneming.
• Voorziening voor een ontslagvergoeding: tot 1 januari 2014 was het mogelijk om directe belastingheffing over een ontvangen ontslagvergoeding te voorkomen door een stamrecht te bedingen. Dergelijke loonstamrechten konden ook worden bedongen bij een ‘eigen’ bv.
Waarderingsmethodes
De voorziening voor de hiervoor genoemde oudedagsvoorzieningen kan op twee manieren worden gewaardeerd: met de interestmethode of met de actuariële methode. Bij de interestmethode wordt er alleen gerekend met een rentepercentage. Dit rentepercentage vind je terug in de overeenkomst die bij de verplichting hoort. Het rentepercentage geldt voor de hele looptijd van de overeenkomst. Bij de actuariële methode wordt, naast rente, ook gerekend met levens- en sterftekansen.
Pensioenvoorzieningen
Pensioenvoorzieningen worden – of er nu uitkeringen zijn ingegaan of niet – altijd actuarieel gewaardeerd. Hierbij moet verplicht ten minste 4% worden toegepast, en ook moeten de meest recente overlevingstafels zonder leeftijdsterugstellingen worden gehanteerd. Deze factoren gelden voor de waardering van de voorziening in de aangifte vennootschapsbelasting. Naast deze zogenaamde ‘fiscale’ waardering kennen we ook nog een commerciële waardering van de voorziening. Bij de commerciële waardering wordt aangesloten bij een marktconforme rente en zijn leeftijdsterugstellingen op de overlevingstafels gebruikelijk.
Voorzieningen voor ODV-verplichtingen
Voorzieningen voor ODV-verplichtingen worden altijd gewaardeerd volgens de interestmethode. Het te hanteren rentepercentage wisselt jaarlijks. Het op het betreffende boekjaar van toepassing zijnde percentage is terug te vinden in artikel 12.3a Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. De voorziening voor een ODV-verplichting is de enige van de genoemde voorzieningen die wordt gewaardeerd volgens het principe ‘beginstand minus uitkering plus rente is eindstand’.
Lijfrente- en loonstamrechtvoorzieningen
Bij lijfrente- en loonstamrechtvoorzieningen moet je onderscheid maken tussen de periode voor de ingangsdatum van de uitkeringen en de periode waarin de uitkeringen zijn ingegaan. In de periode waarin de uitkeringen nog niet zijn ingegaan, geldt in het merendeel van de gevallen dat je de voorziening jaarlijks oprent met het in de overeenkomst genoemde percentage.
Dit is alleen anders voor de situatie waarin een zuivere uitgestelde lijfrente is bedongen. Die variant moet ook actuarieel worden gewaardeerd. In de uitkeringsfase worden lijfrentes en loonstamrechten ook actuarieel gewaardeerd met inachtneming van de ‘fiscale’ grondslagen. In tegenstelling tot een ‘fiscale’ pensioenvoorziening wordt een ‘fiscale’ lijfrente- of stamrechtvoorziening wel berekend met leeftijdsterugstellingen op de meest recente overlevingstafels. Ook hier kan een commerciële waardering nodig zijn.
Tussenstand
Even terug naar het voorbeeld aan het begin van dit artikel. Een correcte waardering van de voorziening leidt in dit geval tot een bedrag van € 120.000 (fiscale waarde voorziening) en € 205.300 (commerciële waarde voorziening). Dat zijn behoorlijke verschillen ten opzichte van wat er is opgenomen in de jaarrekening. De jaarrekening moet echter wel een getrouw beeld geven van de positie van de onderneming en de aangifte vennootschapsbelasting moet correct worden gedaan.
Daarom is het van belang dat een juiste waardering van dergelijke voorzieningen wel wordt aangetoond. Verder is hiermee aangetoond dat de fiscale waarde van een voorziening – zeker bezien vanuit het perspectief van de huidige lage rente – geenszins overeenkomt met de waarde van dergelijke verplichtingen in het economisch verkeer.
Wanneer speelt commerciële waardering een rol?
Zoals hiervoor aangegeven, kennen we naast de fiscale waardering van voorzieningen ook nog een commerciële waardering. Op welke momenten is het nu van belang om te weten wat de commerciële waarde is van bijvoorbeeld een pensioenvoorziening? Hierna worden drie situaties toegelicht.
Dividend uitkeren
De algemene vergadering van een bv is bevoegd om dividenduitkeringen te doen voor zover het eigen vermogen van de bv groter is dan de reserves die krachtens de wet of statuten moeten worden aangehouden. Het bestuur van de bv moet goedkeuring verlenen voor de dividenduitkering. Deze goedkeuring wordt geweigerd indien het bestuur ‘weet of redelijkerwijs behoort te voorzien’ dat de bv na de dividenduitkering niet meer kan voldoen aan haar opeisbare schulden.
Wat is de plaats van pensioen-, lijfrente-, stamrecht- en ODV-verplichtingen in deze discussie? Oftewel: in hoeverre zijn dergelijke verplichtingen opeisbare schulden? Als je ervan uitgaat dat een DGA op ieder moment van zijn bv kan vragen om de uitvoering van pensioen-, lijfrente-, stamrecht- en ODV-verplichtingen onder te brengen bij een externe partij, dan zijn deze verplichtingen aan te merken als opeisbare schulden. Om te kunnen beoordelen of een dividenduitkering dan toelaatbaar is, zal er dus moeten worden gekeken naar de commerciële waardering van de betrokken verplichting.
Echtscheiding
In geval van echtscheiding kan de vereveningsgerechtigde partner eisen dat de waarde van zijn/haar deel van de pensioenrechten wordt ondergebracht bij een externe partij. Een dergelijke overdracht van verplichtingen gebeurt altijd tegen de commerciële waarde van de betrokken aanspraken.
Bij een ODV-verplichting speelt in het kader van echtscheiding nog de volgende complicatie. De echtgen(o)ot(e) van de pensioengerechtigde DGA heeft bij het omzetten van de pensioenaanspraken toestemming moeten geven voor die omzetting. Omzetting van de pensioenaanspraken heeft plaatsgevonden tegen de fiscale waarde van de pensioenaanspraken op het moment van omzetting. Bij die omzetting is het verschil tussen de commerciële waarde en de fiscale waarde van de pensioenaanspraken prijsgegeven. De (ex)-echtgeno(o)t(e) moet bij de echtscheiding worden gecompenseerd voor het prijsgeven van zijn/haar deel in dit verschil.
Overdracht verplichting
Er kan zich een moment voordoen waarop de bv haar verplichting(en) wil overdragen aan een externe partij. Dat kan een verzekeringsmaatschappij zijn, een bank of een andere bv. De overdracht van pensioen-, lijfrente-, stamrecht- en ODV-verplichtingen geschiedt altijd voor de waarde in het economisch verkeer van deze verplichtingen.
Scherpe blik nodig
Ondanks het feit dat de opbouw van pensioenaanspraken in eigen beheer al sinds 2017 niet meer mogelijk is, vragen diverse eigenbeheervoorzieningen nog steeds aandacht bij het opmaken van de jaarrekening en het opstellen van de aangifte vennootschapsbelasting. Verder speelt de waardering van dergelijke voorzieningen een belangrijke rol bij (bijvoorbeeld) een echtscheiding. Zorg er daarom voor dat de voorziening voor dergelijke verplichting jaarlijks op de juiste wijze wordt berekend.
Mr. Edwald de Voogd van der Straten is pensioenjurist bij Fiscount
Wil je jouw kennis over de nieuwe pensioenregels updaten? Volg dan de cursus Update pensioenakkoord – aandachtspunten bij wijziging collectieve pensioenregeling
Geef een reactie