Door een rechtbank in Rotterdam is een vennootschap in staat van faillissement verklaard. De curator heeft rechtshandelingen van het bedrijf, bestaande uit diverse betalingen naar de privérekeningen van de echtgenote, rechtsgeldig vernietigd.
Van bedrijf naar privé
De vennootschap hield zich bezig met de in-en verkoop van bedden aan consumenten vanuit een winkelcentrum in Rotterdam. De man was bestuurder en enig aandeelhouder van dit bedrijf en is tevens bestuurder en enig aandeelhouder van de aan een tweede gelieerde vennootschap. In de periode van april tot en met september 2020 heeft het bedrijf bedragen overgemaakt naar de privérekening van de echtgenote van de man, voor in totaal € 52.680. De vrouw stortte echter ook bedragen op de rekening van de ene vennootschap ( € 45.017) en op de andere vennootschap ( € 58.394) te samen groot € 103.411 Per saldo dus een storting van € 50.731 in plaats van een onttrekking van € 52.680.
Curator
In een mail heeft de curator de rechtshandelingen, de betalingen dus van € 52.680, naar de privérekening van de echtgenote met een beroep op de artikelen 42 FW en 47 FW rechtsgeldig vernietigd. Tevens sommeerde de curator de echtgenote genoemd bedrag over te maken op de faillissementsrekening van de vennootschap. Aan deze sommatie werd echter niet voldaan waarna de curator conservatoire beslagen heeft doen leggen onder derden en op loon.
Omdat de betalingen rechtsgeldig zijn vernietigd is de echtgenote veroordeeld tot het terugbetalen van het bedrag tot € 52.680. De echtgenote is het daar niet mee eens en concludeert de curator in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren en de vorderingen dus af te wijzen.
Standpunt
De curator stelt zich primair op het standpunt dat de betalingen aan de echtgenote kunnen worden gekwalificeerd als onverplichte rechtshandelingen in de zin van artikel 42 FW. De curator stelt dat voor de betalingen geen rechtsgrond bestond dan wel dat het bedrijf niet verplicht was tot het doen van de betalingen, omdat geen sprake was van een opeisbare schuld aan de echtgenote.
De echtgenote stelde dat zij in het belang van het bedrijf haar privérekening heeft laten gebruiken en dat zij daarnaast (al dan niet rechtstreeks) gelden aan het bedrijf heeft verstrekt, Dat waren gelden geweest die zij van een derde heeft geleend. De betalingen van het bedrijf aan haar zouden terugbetalingen zijn geweest.
Achtergrond betalingen
Gevraagd naar de achtergrond van de betalingen aan haar en door haar heeft de echtgenote ter zitting verklaard dat zij niet weet waarom het bedrijf de betreffende bedragen destijds aan haar heeft betaald en waarom haar echtgenoot haar heeft geïnstrueerd om vanuit haar privérekening gelden over te maken naar de rekening van beide bedrijven. Ze verklaarde dat zij daar niet naar heeft gevraagd en dat zij in deze heeft vertrouwd op haar echtgenoot.
Op de zitting verklaarde de echtgenote ook nog betalingen te hebben gedaan aan het bedrijf van € 10.000, € 20.000 en € 10.500 die betrekking hadden op leningen en dat het bedrijf deze leningen terug moest betalen.
Ongeloofwaardig
De rechtbank acht niet geloofwaardig dat de echtgenote (nog steeds) niets weet over de feitelijke redenen achter het betalingsverkeer. Ook geloofde de rechter niet zij daarover geen vragen heeft gesteld aan haar echtgenoot, terwijl haar echtgenoot als feitelijk leidinggevende van de betreffende vennootschappen bij uitstek de persoon is die daarover zou kunnen verklaren.
De rechtbank achtte het feit dat zij geen enkele wetenschap heeft over de achtergrond van de betalingen in tegenspraak met het feit dat volgens haar sprake is van leningen. De rechtbank constateerde dat echtgenote niet aan de in het artikel 21 Rv geformuleerde waarheidsplicht heeft voldaan en veroordeelde haar tot het betalen van € 52.680 aan de curator.
Geef een reactie