In het Nederlandse civiele recht bestaat de wettelijke klachtplicht: wie iets van een ander tegoed heeft, moet zich daar op tijd over melden bij de tegenpartij.
Maar geldt dat ook voor werknemers die nog loon tegoed hebben van hun werkgever? Of voor de werkgever, die stelt dat de werknemer het concurrentiebeding heeft overtreden, maar er lang mee wacht voordat hij de werknemer daarop aanspreekt?
In de afgelopen weken heeft zowel een kantonrechter als de Hoge Raad zich uitgesproken over het verweer van de betreffende werkgevers dat de betreffende werknemer resp. werkgever zich eerder bij hun wederpartij hadden moeten beroepen op hun recht.
Klachtplicht in de wet
Hier hebben we niet te maken met een artikel in Boek 7 BW (dat de arbeidsovereenkomst en andere bijzondere overeenkomsten reguleert), maar met een artikel in Boek 6 BW over overeenkomsten en verbintenissen in het algemeen, namelijk artikel 6: 89 BW. Dat artikel bepaalt dat een schuldeiser (zoals in de hier besproken gevallen: een werknemer) geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie als hij niet snel genoeg bij de tegenpartij (de werkgever in dit geval) protesteerde nadat hij dat gebrek ontdekte of redelijkerwijze had moeten ontdekken. Zoals we ook lezen in beide uitspraken kent de klachtplicht een beschermingsgedachte: de schuldenaar moet erop kunnen rekenen dat de schuldeiser met de nodige haast onderzoekt of de prestatie beantwoordde aan de verbintenis, en zo niet: dat de schuldeiser dit met de nodige haast aan de schuldenaar laat weten.
Loonvordering
De werkneemster die haar klachtplicht door de werkgever voor de voeten geworpen kreeg, was als cateringmedewerkster werkzaam voor 28 uur per week. Medio 2021 sprak ze met haar werkgever af dat ze de omvang van haar arbeidsovereenkomst zou uitbreiden naar 35 uur per week. De werkgever bevestigde dat schriftelijk aan haar. Kort daarna viel de werkneemster uit door ziekte. Vervolgens ontving ze van de werkgever een mail dat die urenuitbreiding zou worden uitgesteld totdat ze weer beter zou zijn. Voorlopig zouden dus de 28 uur worden aangehouden. De werkgever bleef ook loon betalen op basis van die 28 uur.
Werkneemster herstelde niet en aan haar werd na 2 jaar arbeidsongeschiktheid een WGA-uitkering toegekend. Bij de kantonrechter vordert ze vervolgens loon op basis van 35 uur per week (wat neerkomt op bijna € 12.500 bruto) plus de wettelijke verhoging en rente daarover. De werkgever weigerde haar namelijk het loon over de uren tussen 28 en 35 uit te betalen en beriep zich daarbij ook op het feit dat de werkneemster er 2 jaar lang niet over klaagde dat ze al die tijd te weinig loon ontving.
Concurrentiebeding
Bij de Hoge Raad speelt min of meer gelijktijdig de kwestie van een werknemer die volgens de werkgever het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst zou hebben overtreden, wat volgens het hof inderdaad het geval was. De werkgever vorderde een boete van ruim € 450.000, waartoe de kantonrechter de werknemer niet veroordeelde (namelijk tot slechts € 30.000). Het hof hield de boete in stand, omdat er volgens het hof geen reden was om de door de kantonrechter toegewezen boete te matigen. Ook vond het hof de boete niet buitensporig. Volgens de werknemer schond de werkgever zijn klachtplicht door hem pas na 8 maanden aan te spreken op overtreding van het concurrentiebeding. Daardoor zou hij geen recht meer hebben op het verbeuren van de boetes.
Klachtplicht?
In de loonvorderingskwestie zien we dat de kantonrechter van oordeel is dat er bij het geheel of deels niet betalen van loon geen sprake is van een gebrek in de prestatie, waarvan artikel 6: 89 BW uitgaat. Wél is daarbij volgens de rechter sprake van het geheel of deels uitblijven van de prestatie. Aangezien deze zaak min of meer gelijktijdig speelt met die over het concurrentiebeding, verwijst de kantonrechter hier overigens nog naar de conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G) in die andere kwestie. En die A-G concludeert dat er ook bij overtreding van een concurrentiebeding geen sprake is van het ondeugdelijk verrichten van een prestatie, maar van een niet-presteren.
De kantonrechter voegt er nog aan toe dat het honoreren van een beroep op de klachtplicht bovendien geen recht doet aan de bijzondere relatie tussen de werkgever en de werknemer. Een werknemer kan zich tijdens het dienstverband immers geremd voelen om de werkgever aan te spreken op de gebrekkige nakoming van de arbeidsovereenkomst. Dit gezien zijn afhankelijke positie ten opzichte van de werkgever, en vanwege de mogelijke formele of informele sancties die een werkgever jegens een werknemer kan treffen. Voor een meer rechtspraak over de klachtplicht vind je op de website van Fiscount.
Matiging of rechtsverwerking
In de zaak rond het concurrentiebeding bepaalt de Hoge Raad dat de verbintenis van een (voormalige) werknemer op basis van zo’n beding een verbintenis is om het in het beding omschreven handelen na te laten. Als zo’n beding wordt overtreden is er geen sprake van gebrekkig presteren, maar van niet-presteren. En op dat laatste heeft artikel 6: 89 BW geen betrekking. Dus de werkgever beriep zich daar tevergeefs op. De Hoge Raad voegt daar nog aan toe dat de tijd die een werkgever laat verstrijken tussen ontdekking van de overtreding en het vervolgens daarop aanspreken van de werknemer onder omstandigheden grond kan opleveren voor matiging van de boete of (mits voldaan wordt aan de voorwaarden daarvoor) voor het aannemen van rechtsverwerking.
Frank Troost is als adviseur en trainer arbeidsrecht werkzaam voor (onder meer) Fiscount. Hij adviseert en begeleidt zowel werkgevers als werknemers regelmatig bij kwesties omtrent onder meer vorderingen omtrent loon en concurrentiebedingen en is bereikbaar via (038) 303 4109 en f.troost@fiscount.nl.
Altijd op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen op jouw vakgebied? Schrijf je dan nu in voor de e-mail nieuwsbrief van Fiscount ‘Fiscasus’.
Geef een reactie