Een op 29 mei 2019 opgerichte stichting, zonder winstoogmerk, probeert te bereiken dat zij als een algemeen nut beogende instelling (ANBI) kan functioneren. Het doel van de stichting is het bevorderen van maatschappelijke participatie van ouderen en het bevorderen van sociale cohesie in de buurten en wijken. De stichting wil haar doel verwezenlijken door onder andere het gezamenlijk (met jongeren) bereiden van soep op diverse locaties. Bij deze kookdagen maken ouderen samen met jongeren soep om deze gezamenlijk bij de lunch op te eten. Soep die overblijft wordt gratis bij ouderen aan huis bezorgd.
De stichting is verbonden met een BV, een sociale onderneming gericht op het tegengaan van eenzaamheid onder ouderen. De BV vervaardigt, transporteert en verkoopt soep aan retail, bedrijven, horeca, cateraars en events om o.a. deze activiteiten van de stichting te financieren. Wanneer de BV winstgevend wordt, zal zij minimaal 50% van deze winst gebruiken om de stichting te financieren en de sociale impact te vergroten.
Activiteiten passen niet binnen categorie ‘welzijn’
De stichting stelt zich op het standpunt dat zij als ANBI moet worden aangemerkt. Volgens de stichting zijn haar activiteiten gericht op het tegengaan van eenzaamheid onder ouderen en vallen haar activiteiten binnen de wettelijk als algemeen nuttig aangewezen categorie “welzijn”. Verder stelt de stichting dat met haar activiteiten uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang wordt gediend en dat zij niet het particuliere belang van de BV en/of haar aandeelhouders dient. Haar activiteiten zouden niet primair gericht zijn op een sociaal belang of de particuliere belangen van de BV en haar aandeelhouders.
Tenslotte stelt de stichting dat ook aan de kwantitatieve toets is voldaan en dienen haar activiteiten niet meer ‘dan bijkomstig’ (10%) de particuliere belangen van de BV en/of haar aandeelhouders. De inspecteur weigert echter om de ANBI-status toe te kennen. De inspecteur stelt dat de activiteiten van de stichting niet passen binnen de in de AWR als algemeen nuttig aangewezen categorie “welzijn”. De inspecteur is wél van mening dat de stichting met haar activiteiten mede de particuliere belangen van de BV en haar aandeelhouders dient.
Volgens hem zijn de activiteiten van de stichting primair gericht op een sociaal belang en op de particuliere belangen van de deelnemers, en daarmee niet primair en rechtstreeks op het algemeen belang. Ook als de stichting wel een algemeen belang zou beogen, dan dienen de werkzaamheden meer dan ‘bijkomstig’ (10%) de particuliere belangen van de BV en haar aandeelhouders, waardoor niet aan het criterium ‘uitsluitend of nagenoeg uitsluitend’ wordt voldaan.
Stichting moet voldoen aan kwalitatieve en kwantitatieve toets
De rechtbank overweegt dat de activiteiten primair en rechtstreeks gericht dienen te zijn op het algemeen belang (de kwalitatieve toets). Het gaat daarbij dus niet om de vraag of ten gevolge van die werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang gediend is (zie Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT8202). Als algemeen nuttige doelen kwalificeren slechts de wettelijke categorieën als bedoeld in artikel 5b lid 3 AWR. Bij de beoordeling of hiervan sprake is moet niet slechts worden gelet op de statutaire doelstelling van de stichting, maar ook op haar feitelijke werkzaamheden (zie Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2666). Uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de stichting dient te blijken dat de stichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient (kwantitatieve toets). Onder ‘uitsluitend of nagenoeg uitsluitend’ dient ingevolge vaste jurisprudentie te worden verstaan voor 90% of meer.
In de zitting bracht de inspecteur naar voren dat uit de statutaire doelstelling van de stichting niet bij voorbaat valt uit te sluiten dat zij rechtstreeks het algemeen belang beoogt. Als uit de feitelijke activiteiten volgt dat de stichting het algemeen nut beoogt, wordt aangenomen dat de doelstelling volgens de statuten ook voldoen aan de kwalitatieve toets. Het komt dan ook aan op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van de stichting rechtstreeks erop gericht zijn om het algemeen belang te dienen. En of is voldaan aan de kwantitatieve toets (de feitelijke werkzaamheden dienen het algemeen belang geheel of nagenoeg geheel).
De rechtbank is van oordeel dat de activiteiten van de stichting, vallend onder de noemer gezamenlijk koken en het bezoeken van ouderen door haar vrijwilligers, direct gericht zijn op het bevorderen van het welzijn van kwetsbare ouderen. Deze activiteiten zijn er rechtstreeks op gericht om eenzaamheid bij ouderen weg te nemen. De rechtbank is het niet eens met de inspecteur dat de doelgroep van de stichting niet voldoende is afgebakend of juist te algemeen is. Niet in geschil is dat de activiteiten bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid bij ouderen.
Kookdagen zijn niet gericht op ontspanning
Verder is de rechtbank van oordeel dat de kookdagen en de bezoeken van ouderen door vrijwilligers niet primair zijn gericht op vermaak of ontspanning. Vermaak en ontspanning zijn aan te merken als bijkomende effecten van de primaire doelstelling van de stichting om met haar activiteiten eenzaamheid onder ouderen tegen te gaan. De activiteiten draaien niet om ontspanning of het gezellig verkeer, waaraan een bepaalde kring personen behoefte heeft, maar om bestrijding van eenzaamheid, hetgeen voorziet in een behoefte die van wezenlijk belang is voor het welzijn van de betrokken. In dat opzicht kan niet worden gezegd dat de activiteiten zijn gericht op particuliere belangen van de deelnemers, aldus de rechtbank.
De rechtbank volgt de inspecteur ook niet wat betreft het feit dat het sociale belang van de activiteiten van de stichting eraan in de weg zou staan om aan te nemen dat de activiteiten rechtstreeks zijn gericht op het algemeen belang. Wat wel ter discussie staat is of de activiteiten van de stichting gericht zijn op het particuliere belang van de BV en/of haar aandeelhouders.
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat de commerciële activiteiten van de BV zijn ondergebracht in een afzonderlijke rechtspersoon en zijn afgescheiden van de activiteiten van de stichting. De commerciële activiteiten van de BV staan er in beginsel niet aan in de weg om de activiteiten van de stichting aan te merken als algemeen nut beogend.
BV geniet aanzienlijke marketingvoordelen
De rechtbank acht het wel aannemelijk dat de BV aanzienlijke marketingvoordelen geniet van de activiteiten van de stichting. Aannemelijk is dat de algemeen nuttige activiteiten van de stichting de verkopen van soep door de BV bevorderen en dat de activiteiten van de stichting de naamsbekendheid van het desbetreffende merk vergroten.
Daarnaast is aannemelijk dat het merkenrecht in waarde stijgt door de positieve invloed van activiteiten van de stichting op de uitstraling en ontwikkeling van het merk, terwijl niet in geschil is dat het merkenrecht in eigendom toebehoort aan de BV. De marketingvoordelen en de waardestijging van het merkenrecht komen in beginsel ten goede aan de BV en aan haar aandeelhouders.
Rest nog de vraag of tegenover de bovengenoemde marketingvoordelen en de waardestijging van het merkenrecht voldoende tegenprestaties staan van de BV aan de stichting. Uit een overeenkomst tussen de BV en de stichting maakt de rechtbank op dat de tegenprestaties van de BV bestaan uit operationele ondersteuning en financiële ondersteuning van de stichting doordat de BV jaarlijks tenminste 50% van haar jaarwinst doneert aan de stichting.
Concluderend moet worden gesteld of de genoemde tegenprestaties van voldoende omvang zijn om te kunnen vaststellen dat de BV en/of haar aandeelhouders geen voordelen hebben van de activiteiten van de stichting. Evenals de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank is van oordeel dat de stichting op dit punt niet voldoende bewijs heeft geleverd.
Gedingstukken geven geen goed beeld van activiteiten BV
De stichting heeft geen berekening of inschatting gemaakt van de genoemde marketingvoordelen en van de waardeaangroei van haar merkenrecht als gevolg van de activiteiten van de stichting. Evenmin is inzichtelijk gemaakt wat de waarde is van het (niet-exclusieve) gebruiksrecht van het merkenrecht en wat de aard en de omvang is van de operationele ondersteuning van de stichting door de BV. De gedingstukken bieden onvoldoende aanknopingspunten om een beeld te krijgen van de activiteiten van de BV en het winstaandeel dat de BV en haar aandeelhouders toekomt op basis van haar eigen activiteiten.
Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat de BV de stichting onvoldoende compenseert voor genoemde voordelen. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de BV per saldo geen voordeel heeft of kan verkrijgen van de activiteiten van de stichting. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat de BV en haar aandeelhouders in belangrijke mate worden bevoordeeld door de activiteiten van de stichting. Met de activiteiten van de stichting zijn particuliere belangen gemoeid en die staan de ANBI-status van de stichting in de weg.
Rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2024:6582
Geef een reactie