
Het UWV had in deze zaak een berekening toegepast, waardoor de hoogte van de uitkering per maand werd vastgesteld op € 1.649. De verzekerde daarentegen kwam op een heel ander bedrag uit, namelijk € 2.380. Kortom, een belangrijk verschil in hoogte van de WIA-uitkering. De hoogte van het dagloon berekent men over het refertejaar; het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de verzekerde arbeidsongeschikt of werkloos is geworden. Daarbij deelt men het genoten loon in het refertejaar door 261 (werkbare) dagen. Deze rekensom levert dan het dagloon op. Het hiervoor geschetste uitgangspunt gaat zowel op voor de berekening van het dagloon als voor de WIA, ZW en WW.
Uitzonderingen ZW en WW
Voor de ZW en de WW gelden er wel uitzonderingen. Een van die uitzonderingen is dat wanneer iemand niet het gehele jaar heeft gewerkt – er is dan sprake van zogenoemde loonloze perioden – het genoten loon in het refertejaar niet gedeeld wordt door 261, maar door het feitelijk gewerkte aantal dagen. Dit is voor het bepalen van het WW-dagloon vastgelegd in artikel 5 lid 5 van het Dagloonbesluit.
Maar voor de WIA is deze uitzondering in het Dagloonbesluit niet gemaakt. Het verdiende loon in het refertejaar wordt bij het bepalen van het WIA-dagloon dus altijd gedeeld door 261. Oók als er dus sprake is van een of meer loonloze perioden. Door de Centrale Raad van Beroep (CRvB)wordt het beroep van de verzekerde nu gegrond bevonden vanwege discriminatie op grond van een handicap bij de vaststelling van het WIA-dagloon. Dit is strijdig met wat er bepaald is in artikel 1 van het TP en artikel 14 van het EVRM.
Overwegingen CRvB
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep gegrond (ECLI:NL:CRVB:2024:1523) op basis van de volgende overwegingen:
- Volgens vaste jurisprudentie van het EVRM is een verschil in behandeling discriminerend (in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het TP) als er geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het verschil in behandeling. Dat is het geval wanneer er geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd met het onderscheid. Of als de gehanteerde middelen zich niet in redelijke mate verhouden tot het nagestreefde doel.
- De Centrale Raad van Beroep vat het begrip ‘handicap’ op als een beperking die met name het gevolg is van een lichamelijke, geestelijke of psychische aandoening. Deze aandoening kan de betrokkene, in wisselwerking met diverse drempels, beletten om volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers deel te nemen aan het beroepsleven. Aangezien men een WIA-uitkering toekent aan personen die als gevolg van ziekte of gebrek beperkt zijn om te werken en een inkomen te verwerven, gaat het dus om personen met een handicap.
Gelijke behandeling vergelijkbare gevallen
Het doel van de WW en de WIA is om een uitkering te verstrekken teneinde het verlies aan inkomen te compenseren als gevolg van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Voor de berekening van de hoogte van de uitkering zijn in beide wetten vergelijkbare bepalingen opgenomen. Dit zorgt ervoor dat de WW- en WIA-gerechtigden moeten worden aangemerkt als vergelijkbare ‘gevallen’, waardoor zij dus ook als zodanig behandeld moeten worden. Voor de hoogte van de WW, WIA en ZW-dagloon heeft de wetgever het historisch dagloon als uitgangspunt genomen. Dit is het verdiende loon in de periode voorafgaand aan de werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Voor de WW en ZW heeft men bepalingen opgenomen waarbij de loonloze periode niet wordt meegenomen in de vaststelling van het dagloon. Voor de WIA is zo’n bepaling daarentegen juist níet opgenomen.
Ongeoorloofd onderscheid
Het doel van de WW, ZW en WIA is het voorzien in een uitkering om loonderving te compenseren voor hen die niet (meer) in staat zijn dit loon zelf te verdienen. Voor de berekening van de hoogte van de uitkering hanteert men in alle drie de wetten nagenoeg dezelfde bepalingen. Het verschil in verzekerd risico, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid zou voor het bepalen van het WW-dagloon loonloze periode wél en voor de bepaling van het WIA-dagloon niet buiten beschouwing worden gelaten. Volgens de Centrale Raad van Beroep valt dat niet te rechtvaardigen. Om die reden is er sprake van een ongeoorloofd onderscheid op grond van handicap. Daarmee is dit strijdig met het bepaalde in artikel 14 EVRM en artikel 1 van het TP.
Praktische oplossing
Na deze constatering komt de Centrale Raad van Beroep met een heel praktische – en voor het UWV ‘eenvoudig’ uitvoerbare – oplossing. Voor de berekening van de hoogte van het WIA-dagloon moet het UWV aansluiting zoeken bij de bepalingen voor de berekening van het WW-dagloon als er sprake is van een loonloze periode. De Centrale Raad van Beroep verklaart artikel 16 lid 1 van het Dagloonbesluit buiten toepassing. Conclusie: de Centrale Raad van Beroep levert maatwerk in deze uitspraak en beide andere uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2024:1524 en ECLI:NL:CRVB:2024:1525) en repareert onzorgvuldigheden in wettelijke bepalingen.
Mr. Gert-Jan van Dijk is juridisch adviseur sociale zekerheid en trainer bij Fiscount.
Wil je meer weten over de juridische ontwikkelingen rond sociale zekerheid?
Schrijf je dan in voor onze cursus ‘Verzekeringsplicht DGA & partner‘ en blijf volledig op de hoogte van de laatste wetswijzigingen en rechtspraak.
Geef een reactie