
De Belastingdienst gaf in elk geval BDO gelijk en legde Mondee een aanslag dividendbelasting en een navorderingsaanslag IB op. De Limburgse ondernemer kwam een vaststellingsovereenkomst overeen op grond waarvan hij € 585.000 aan de fiscus over moest maken. Daarna spande hij een rechtszaak aan tegen het accountantskantoor, omdat de man vindt dat er sprake is van een beroepsfout van BDO. Het accountantskantoor zou daarom de schade moeten vergoeden. Maar bij de rechtbank blijft van die claim weinig over, blijkt uit de donderdag gepubliceerde uitspraak. De rechtbank leest de dagvaarding welwillend en onbekrompen en vult ambtshalve de rechtsgronden aan, maar moet desondanks concluderen dat de vorderingen niet voorzien zijn van een grondslag of onderbouwing.
Singapore en Hong Kong
De ondernemer bekrachtigde op 17 maart 2011 de opdrachtbevestiging van BDO, waarmee het accountantskantoor werd ingeschakeld voor fiscale advisering en begeleiding bij de mogelijke emigratie van Mondee Fashion Holding B.V. naar Singapore en de verhuizing van de ondernemer naar Nederland. Op deze overeenkomst waren de algemene voorwaarden van BDO van toepassing.
Oorspronkelijk woonde de ondernemer in Nederland. Na een verhuizing naar België schreef hij zich daar in november 2014 weer uit en vestigde zich opnieuw in Nederland. Mondee Fashion Holding werd in 2012 verplaatst naar Singapore en in 2014 naar Hong Kong. Er ontstond onenigheid tussen partijen over de vraag of die verplaatsing de feitelijke leiding van de vennootschap betrof of slechts een wijziging van de statutaire zetel.
Dividenduitkering
In januari 2015 ontving de ondernemer een dividenduitkering van Mondee. In 2019 legde de Nederlandse Belastingdienst een aanslag dividendbelasting op aan Mondee en een navorderingsaanslag inkomstenbelasting aan de ondernemer. Vervolgens sloot hij op 23 december 2021, zowel persoonlijk als namens Mondee, een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst. Op basis hiervan moesten hij en Mondee uiterlijk op 1 januari 2022 een bedrag van € 585.000 betalen ter finale kwijting.
Aansprakelijkstelling
Op 20 december 2023 stelde de ondernemer BDO en een betrokken adviseur aansprakelijk voor schade wegens een vermeende beroepsfout en sommeerde hij hen om deze aansprakelijkheid te erkennen. In de daaropvolgende juridische procedure vordert hij dat de rechtbank de door BDO gehanteerde algemene voorwaarden met betrekking tot termijnen voor reclamerecht en meldingsplicht vernietigt. Daarnaast eist hij dat BDO en de adviseur hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 585.000, vermeerderd met rente en kosten. BDO en de adviseur betwisten de vordering en stellen dat de ondernemer niet-ontvankelijk is, dan wel dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen. Bovendien vorderen zij dat de ondernemer wordt veroordeeld in de proceskosten.
Oordeel
Over de vordering tot vernietiging van de algemene voorwaarden met betrekking tot de termijnen van het reclamerecht en de meldingsplicht stelt de rechtbank vast dat nergens in de dagvaarding een grondslag wordt genoemd, “laat staan een stelling wordt ingenomen die de vordering onderbouwt. De rechtbank leest de dagvaarding welwillend en onbekrompen en vult ambtshalve de rechtsgronden aan, maar moet desondanks concluderen dat de vordering sub 1 niet voorzien is van een grondslag of onderbouwing.” Daarmee wordt de vordering afgwezen.
Ook de tweede vordering – betaling van € 585.000,00 – wordt afgewezen bij gebrek aan onderbouwing. Op de vraag van de rechtbank ter mondelinge behandeling wat de grondslag is van de vordering verklaarde de advocaat van de ondernemer dat BDO en de adviseur een beroepsfout hebben begaan door in plaats van de feitelijke leiding de zetel van Mondee te verplaatsen van Singapore naar Hongkong, omdat immers in Singapore de dividenduitkering door Mondee aan de ondernemer onbelast zou zijn geweest. Gevraagd naar de onderbouwing van zijn stelling dat de dividenduitkering in Singapore onbelast zou zijn geweest, verklaarde de advocaat dat dat uit de producties blijkt en verwees hij naar zijn dagvaarding.
Onbelaste dividenduitkering niet aangetoond
Maar de rechtbank ziet “– ook als zij welwillend en onbekrompen de dagvaarding leest – niet in wat de onderbouwing van de ingenomen stelling dat “immers in Singapore de dividenduitkering van Mondee aan [eiser] onbelast zou zijn geweest” is. Dat uit hun conclusie van antwoord volgt dat gedaagden, zoals mr. Daniëls nog heeft aangevoerd, dat wel hebben begrepen, doet daar niet aan af. Immers, het is basaal civiel procesrecht – de rechtbank verwijst naar artikel 111 lid 2 sub d Rv – dat de dagvaarding de grondslag van de vordering bevat, terwijl uit de toelichting op deze bepaling volgt dat de gronden van de eis zien op de feitelijke onderbouwing. Niet alleen moet het de gedaagde duidelijk zijn waartegen hij zich moet verweren, na lezing van de dagvaarding moet het de rechter bij voorkeur aanstonds duidelijk zijn op grond van welke feiten en juridische argumenten eiser recht heeft op hetgeen hij van gedaagde vordert. Daarvan is in dit geval absoluut geen sprake, ook niet nadat de rechtbank ter mondelinge behandeling daarover vragen heeft gesteld aan mr. Daniëls en deze ruim gelegenheid heeft gekregen daarop te antwoorden, waarbij de rechtbank de dagvaarding welwillend en onbekrompen heeft gelezen en de rechtsgronden ambtshalve heeft aangevuld. Daarbij komt nog dat BDO en [gedaagde sub 2] , onder verwijzing naar r.nr. 71 e.v., gemotiveerd hebben betwist dat het hen duidelijk was waar de door [eiser] gestelde beroepsfout uit bestond.”
Daarmee worden beide vorderingen afgewezen en wordt de ondernemer veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 10.297,00.
Geef een reactie