De Hoge Raad heeft op 18 maart jl. in de einduitspraak in de PPG-zaak definitief bevestigd dat een onderneming die kosten draagt in verband met de uitvoering van pensioenregelingen voor haar pensioenfonds, het recht heeft om BTW op die kosten in aftrek te brengen. Dat meldt PwC.
De Hoge Raad volgt daarmee het eerdere oordeel van het Hof van Justitie (‘HvJ’) in deze zaak. Het Hof had namelijk al aangegeven dat pensioenuitvoeringskosten zogenoemde ‘algemene kosten’ kunnen vormen. Daarnaast heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat de Belastingdienst geen mogelijkheid heeft om alsnog aftrek van BTW te weigeren op basis van het ‘Besluit uitsluiting aftrek’ (‘Bua’). Volgens de Hoge Raad is het evident dat pensioenuitvoeringskosten geen ‘personeelsverstrekkingen, relatiegeschenken of giften’ zijn.
Steun in de rug
Het oordeel van de Hoge Raad is een steun in de rug voor ondernemingen die kosten maken voor de uitvoering van pensioenregelingen door hun (afgezonderde) pensioenfonds. Het is immers definitief duidelijk geworden dat BTW op pensioenuitvoeringskosten bedrijfskosten vormen waarvoor recht op aftrek bestaat, mits de ondernemer BTW-belaste activiteiten verricht.
Het oordeel van de Hoge Raad doet recht aan het oordeel van het HvJ, dat duidelijk maakte dat BTW-belaste ondernemingen geen BTW-druk mogen ervaren op pensioenuitvoeringskosten, ook niet ingeval ondernemingen wettelijk verplicht zijn de uitvoering van pensioenregelingen onder te brengen in een juridisch onafhankelijke stichting.
Wel moet in aanmerking worden genomen dat de PPG-zaak betrekking heeft op jaren waarin het gebruikelijker was dat ondernemingen de pensioenuitvoeringskosten rechtstreeks droegen, in plaats van het pensioenfonds. Tegenwoordig is het uitgangspunt dat de pensioenfondsen dergelijke kosten aanvankelijk zelf dragen en vervolgens doorbelasten naar de onderneming(en). Anders gezegd, ondernemingen dragen nog steeds uitvoeringskosten, maar deze kosten bereiken hen via een andere weg dan voorheen. Dat neemt niet weg dat de door het HvJ genoemde principes, als bevestigd door de Hoge Raad, ook in de huidige situatie toepasbaar moeten zijn.
De huidige situatie, waarin pensioenfondsen kosten doorbelasten naar de onderneming, heeft raakvlakken met de situatie die speelde in de procedure waarin Hof Arnhem vorig jaar een positieve uitspraak heeft gedaan (uitspraak van 28 juli 2015, zaak nr. 14/00139). Het betrof een procedure waarin een pensioenfonds kosten naar haar onderneming had doorbelast in verband met het realiseren van een collectieve waardeoverdracht. Die zaak is nu aanhangig bij de Hoge Raad. De advocaat-generaal van de Hoge Raad zal binnen afzienbare tijd een advies (conclusie) over die zaak geven.
Achtergrond
Casus
PPG, een BTW-belaste ondernemer, heeft ten behoeve van de uitvoering van pensioenregelingen voor haar personeel een pensioenfonds. Zoals wettelijk voorgeschreven is het fonds juridisch afgezonderd waardoor het fonds geen deel kan uitmaken van een fiscale eenheid BTW met de onderneming.
PPG schakelde dienstverleners in ten behoeve van de uitvoering van de pensioenregelingen door het pensioenfonds. PPG en het pensioenfonds waren overeengekomen dat PPG deze kosten rechtstreeks zou dragen. PPG bracht de BTW op deze kosten in aftrek, omdat PPG van mening was dat de uitvoeringskosten algemene bedrijfskosten vormen: de kosten hielden immers verband met het nakomen van pensioentoezeggingen die PPG aan haar (voormalige) werknemers heeft gedaan.
De Belastingdienst was van mening dat PPG de BTW op deze kosten niet in aftrek kon brengen, omdat (i) het pensioenfonds de afnemer van de uitvoeringsdiensten was en (ii) áls PPG de afnemer was, de kosten geen algemene bedrijfskosten vormden.
Hof Leeuwarden
In de daaropvolgende procedure bevestigde Hof Leeuwarden dat PPG de afnemer was van de diensten en vroeg het HvJ vervolgens of de betreffende kosten algemene bedrijfskosten vormden voor PPG.
HvJ EU
Het HvJ heeft op 18 juli 2013 bevestigt dat PPG recht heeft op aftrek van BTW op (uitvoerings)kosten die zijn gemaakt voor het beheer van een juridisch afgezonderd ondernemingspensioenfonds, mits deze kosten ‘in de prijs van de producten van de onderneming zijn verdisconteerd’. Anders gezegd, de kosten moeten kunnen worden aangemerkt als algemene bedrijfskosten.
Hof Arnhem-Leeuwarden
Na beantwoording door het HvJ, stelt het Hof vast dat de kosten zijn gemaakt met het doel de pensioenen van het personeel zeker te stellen om zo de werkgeversverplichtingen van PPG na te komen. Volgens het Hof hangen deze kosten dan ook direct samen met de arbeidsvoorwaarden van de werknemers van PPG en vormen zij als algemene kosten als zodanig ‘bestanddeel van de kostprijs van de belaste activiteiten’ van PPG. De BTW op deze kosten is dan ook aftrekbaar, aldus het Hof.
De Belastingdienst voerde bij het Hof nog als argument aan dat de door PPG gemaakte kosten moeten worden beschouwd als ‘personeelsverstrekkingen, relatiegeschenken of giften’ in de zin van het Bua. Het Hof schoof dit argument ter zijde, omdat het Hof vond dat de Belastingdienst dit argument te laat aangevoerd.
Hoge Raad
Allereerst bevestigt de Hoge Raad dat de pensioenuitvoeringskosten inderdaad algemene bedrijfskosten vormen, omdat zij direct verband houden met de verplichtingen die PPG als werkgever is aangegaan. Aftrek van BTW is derhalve mogelijk.
De Hoge Raad is van mening dat het Hof het door de Belastingdienst aangevoerde argument over het Bua wél had moeten beoordelen. De Hoge Raad doet dat vervolgens zelf en oordeelt dat geen sprake is van ‘personeelsverstrekkingen, relatiegeschenken of giften’ omdat, als vermeld, sprake is van kosten die verband met de verplichtingen die PPG als werkgever is aangegaan.
Bron: PwC
Geef een reactie