De Hoge Raad oordeelt dat de box 3-heffing in 2011 niet strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Maar de Hoge Raad waarschuwt dat als duidelijk wordt dat een opbrengst van 4% (gerekend over een langere periode) niet meer haalbaar is, de wetgever de wet wel moet gaan aanpassen.
Belanghebbende is in 1996 naar Noorwegen verhuisd. Zijn echtgenote is hem in 2000 met hun kinderen gevolgd. Belanghebbende en zijn echtgenote (hierna ook: de echtgenoten) beschikken in Noorwegen over een aan hen in eigendom toebehorend woonhuis.
Na het vertrek naar Noorwegen hebben de echtgenoten hun voormalige eigen woning in Nederland (hierna: de woning) aangehouden. Wanneer zij in Nederland verblijven, maken zij gebruik van de woning. De woning wordt niet verhuurd. De WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2011 bedraagt € 197.000.
Daarnaast beschikken de echtgenoten over een appartement in Nederland waarvan de WOZ-waarde voor 2011 € 122.000 is, en een garage met een WOZ-waarde voor 2011 van € 19.000. Deze beide onroerende zaken worden door hen verhuurd aan derden.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van (€ 197.000 + € 122.000 + € 19.000 =) € 338.000 à vier percent is € 13.520. De daarover verschuldigde belasting (30 percent) bedraagt € 4.056, waarvan € 2.364 is toe te rekenen aan de woning.
In geschil is of de box 3-heffing van 4% van de WOZ-waarde van deze woning in 2011 strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Volgens de belanghebbende zou de heffing leiden tot een buitensporig hoge last.
De Hoge Raad beantwoorde deze vraag ontkennend, mede onder verwijzing naar de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever en het arrest HR 3 april 2015, nr. 13/04247. Het arrest zag op het jaar 2010. In dit arrest was niet komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van vier percent voor particuliere beleggers toen niet meer haalbaar was. De Hoge Raad zag geen reden om daarover anders te oordelen voor 2011. Omdat voor 2011 niet is komen vast te staan dat de gemiddelde opbrengsten uit sparen en beleggen lager waren dan in 2010.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond.
Met de uitspraak negeert de Hoge Raad het advies van A-G Niessen. Hij adviseerde begin van het jaar om de regeling van box 3 ongeldig te verklaren en de wetgever een termijn te geven waarbinnen hij die regeling moet aanpassen.
Geef een reactie