
Over het jaar 2021 geeft een belastingplichtige vrouw in haar IB/PVV aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning aan van € 2.905,- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.951,-. Het box 3-inkomen heeft een rendementsgrondslag van € 1.754.871,- en bestaat voor een groot deel uit onroerende zaken. De aanslag is conform de ingediende aangifte opgelegd.
Belastingheffing in strijd met kerstarrest
De vrouw maakt tegen de aanslag bezwaar waarbij het bezwaar is gericht tegen de belastingheffing over het inkomen in box 3 die volgens haar in strijd is met het zogenoemde kerstarrest. Volgens haar moet bij de bepaling van het inkomen in box 3 worden uitgegaan van een rendement op vorderingen van 1,5% en van een rendement op bank- en spaartegoeden van nihil. Daarnaast stelt de vrouw zich op het standpunt dat het bezwaar niet op de juiste wijze is behandeld omdat zij niet is gehoord en de uitspraak op bezwaar niet aan de eisen voldoet omdat de inspecteur niet op alle argumenten van haar is ingegaan.
De inspecteur laat de vrouw in een brief weten dat het inkomen in box 3 is vastgesteld met toepassing van het Besluit Rechtsherstel box 3 van 28 juni 2022 en hij daarom voornemens is het bezwaar af te wijzen. De vrouw maakt bezwaar tegen de uitspraak van de inspecteur en stelt voor de rechtbank Noord-Holland dat de inspecteur bij de vordering is uitgegaan van een rendement van 5,6 procent, terwijl de rente in werkelijkheid slechts 1,5 procent is.
Bij de spaartegoeden is de inspecteur uitgegaan van een rendement van 0,03 procent over € 173.479,- en van 5,56 procent over het overige. Volgens de vrouw moet over het totaal van de tegoeden worden uitgegaan van 0,03 procent of nihil. Wat betreft de tweede woning voert de vrouw aan dat geen rendement in aanmerking moet worden genomen omdat die woning niet wordt verhuurd en met niet gerealiseerde waardestijgingen geen rekening hoeft te worden gehouden.
Hoorrecht niet geschonden en geen motiveringsgebrek
De inspecteur stelt dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd en het hoorrecht niet is geschonden omdat de gemachtigde van de partner van de vrouw te kennen gaf daarvan geen gebruik te maken en de vrouw zelf daartoe geen verzoek heeft ingediend. Wat het inkomen in box 3 betreft voert de inspecteur aan dat de vrouw een onjuiste uitleg geeft aan het zogenoemde kerstarrest en de nieuwe berekeningsmethodiek de proportionaliteitstoets van het EVRM kan doorstaan.
De vrouw betrekt in haar stellingen over het in aanmerking te nemen rendement ook de jaren 2017 tot en met 2020. De rechtbank is van oordeel dat vermindering van de aanslagen over die jaren in deze procedure niet aan de orde is. Uit de stukken komt naar voren dat de partner van de vrouw in de bezwaarfase gebruik maakte van de diensten van een belastingadvieskantoor. De rechtbank acht het aannemelijk dat, zoals de inspecteur stelt, vanuit dat kantoor te kennen is gegeven dat van het hoorrecht geen gebruik zou worden gemaakt.
Omdat het bij het bezwaar tegen de bij de vrouw opgelegde aanslag ging over dezelfde feiten en dezelfde rechtsvragen die aan de orde waren bij het bezwaar tegen de aan de partner van de vrouw opgelegde aanslag kon de inspecteur in redelijkheid aannemen dat ook de vrouw geen gebruik wenste te maken van het hoorrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur voldoende duidelijk uiteengezet op welke wijze het inkomen uit sparen en beleggen is berekend en waarom dit wordt gehandhaafd. Ook is in de uitspraak duidelijk vermeld waarom de vrouw niet is gehoord. Van een motiveringsgebrek is dus geen sprake.
De rechtbank oordeelt dat het inkomen in box 3 is vastgesteld volgens het Besluit Rechtsherstel dat inhoudelijk overeenstemt met de nadien vastgestelde Wet rechtsherstel box 3. Bij zijn arrest van 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705, overwoog de Hoge Raad dat met de berekeningsmethodiek van het Besluit Rechtsherstel en de Herstelwet nog onvoldoende rechtsherstel wordt geboden.
Werkelijk rendement op gehele vermogen bepalend
De belastingplichtige die vindt dat hij door dit stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement, moet feiten stellen en aannemelijk maken wat de omvang is van dat werkelijke rendement. Het gaat daarbij om het werkelijke rendement op zijn gehele vermogen in box 3. Verder overwoog de Hoge Raad dat ook nog niet gerealiseerde waardeveranderingen van vermogensbestanddelen tot het werkelijke rendement behoren.
Bij de onroerende zaken in de aangifte van de vrouw gaat het om drie onroerende zaken waarbij de waarde van één van de drie onroerende zaken voor 50% is toegerekend aan de vrouw en de waarde van de andere twee objecten voor 100% is toegerekend aan haar partner. Uit de stukken is op te maken dat in 2021 de waarde van een van de onroerende zaken niet is veranderd. Aangenomen kan worden, naar het oordeel van de rechtbank, dat de andere twee beide objecten in 2021, waarvan er één in 2021 is verkocht, aanmerkelijk in waarde zijn gestegen.
Gelet op de jurisprudentie dient te worden bepaald is wat het totale rendement van het gehele vermogen is ongeacht of het rendement van een enkel vermogensbestanddeel zeer gering of zelfs nihil is. De rechtbank overweegt dat het vermogen van de vrouw en haar partner voor het overgrote deel uit onroerende zaken bestaat. De rechtbank acht aannemelijk dat het totaal van de waardestijgingen van de onroerende zaken, de rente over de vordering en de rente over de bank- en spaartegoeden meer bedraagt dan het voordeel uit sparen en beleggen van € 30.951,- dat is bepaald op basis van het forfaitaire rendement volgens de Herstelwet.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw met wat ze heeft aangevoerd er niet in geslaagd is het tegendeel aannemelijk te maken. Voor het in aanmerking nemen van een lager inkomen uit box 3 is dus geen grond. Omdat de overige elementen van de aanslag niet in geschil zijn komt de rechtbank tot het oordeel dat de aanslag niet te hoog is en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2025:2618
Ik vind het uitstekende samenvattingen van diverse belasting rechtzaken. Met name de afgelopen 5 jaar is er veel gewijzigd en weer herzien.