Een restauranteigenaar besluit in 2009 zijn aandeel in het restaurant te verkopen aan zijn zakenpartner. Een paar jaar later stelt hij een AA tuchtrechtelijk aansprakelijk voor het handelen van een kantoorgenoot van de AA die adviseur was van de zakenpartner.
Een accountant-administratieconsulent is werkzaam als openbaar accountant bij een accountant- en advieskantoor. Twee ondernemers hadden vanaf 2006 samen een restaurant/cateringbedrijf. Een van de ondernemers heeft in maart 2009 besloten zijn aandeel in de onderneming te verkopen aan zijn zakenpartner. Afgesproken werd dat de overgangsdatum van het deel van de verkoper in het exploitatierecht op koper werd gesteld op 31 juli 2008.
De relatiebeheerder van het accountantskantoor van de AA heeft de zakenpartner bijgestaan, zowel voorafgaand aan, als bij en na het sluiten van de koopovereenkomst. Omdat de zakenpartner op een gegeven moment zijn declaraties niet (meer) betaalde, heeft de relatiebeheerder per augustus 2009 zijn werkzaamheden voor de zakenpartner gestaakt. De ex-ondernemer doet verwoede pogingen om de jaarstukken 2007, 2008 en 2009 van de relatiebeheerder te krijgen, maar ontvangt deze niet. Reden voor hem om de AA (tuchtrechtelijk) aansprakelijk te stellen voor het handelen/nalaten van zijn kantoorgenoot (de relatiebeheerder), tegen wie de klacht oorspronkelijk was gericht.
Klacht
Ten grondslag aan de klacht liggen verwijten inzake het handelen en nalaten van de relatiebeheerder als adviseur van de zakenpartner en over het nadien niet aan de ondernemer geleverd worden van de door hem bij de relatiebeheerder opgevraagde jaarstukken / financiële gegevens van het restaurant/cateringbedrijf.
De Accountantskamer verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het handelen en/of nalaten van de relatiebeheerder niet-ontvankelijk. Het desbetreffende handelen en/of nalaten heeft plaatsgehad vóór augustus 2009, wat meer dan zes jaren is voor het indienen van het klaagschrift (op 30 december 2015).
Oordeel Accountantskamer
Voor zover de klacht betrekking heeft op het niet leveren van de jaarstukken/financiële gegevens van het restaurant geldt dat de ex-ondernemer meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht hierover (op 30 december 2015) op de hoogte was van het achterwege blijven van de levering van de gevraagde stukken, waarop de ondernemer redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22, eerste lid, Wtra had kunnen baseren. Deze klacht verklaart de Accountantskamer ook niet-ontvankelijk.
De ex-ondernemer gaat in hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Oordeel College van Beroep
Volgens het College hebben de klachtonderdelen betrekking op ofwel feiten die vóór 30 december 2009 hebben plaatsgevonden ofwel feiten die de ex-ondernemer al vóór 30 december 2012 (redelijkerwijs) heeft kunnen constateren en waarop hij een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag kon baseren.
De rechter overweegt dat het voor de driejaarstermijn van artikel 22, eerste lid, van de Wtra er niet toe doet dat de ex-ondernemer er in april 2013 achter kwam dat er bij zijn ex-zakenpartner niets te halen viel en vervolgens (kennelijk naar aanleiding van juridisch advies) op het idee kwam dat hij zijn schade mogelijk bij de AA kon proberen te verhalen. Voor het aanvangen van de termijn van drie jaar is voldoende dat de ex-ondernemer feiten constateerde of kon constateren op grond waarvan bij hem een vermoeden kon ontstaan van (tuchtrechtelijk) verwijtbaar handelen of nalaten van de AA. De ex-ondernemer wist in 2009-2010 al dat de relatiebeheerder zich met de administratie bezighield. Vóór 30 december 2012 had de ex-ondernemer dus al kunnen constateren dat de relatiebeheerder zich mogelijk tuchtrechtelijk laakbaar had gedragen. Het College komt tot de slotsom dat de Accountantskamer de klacht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep is ongegrond.
Geef een reactie