Een aantal (grote) gemeenten heeft bij het verstrekken van Tozo-uitkeringen niet voldaan aan de wettelijke eis dat de identiteit van de aanvrager wordt vastgesteld aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Dat schrijft staatssecretaris Van ’t Wout van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer. Dit houdt echter niet in dat er hier sprake is van op grote schaal onterecht verstrekte uitkeringen. De gemeenten hebben de identiteit van de aanvrager namelijk wel vastgesteld via DigiD, maar formeel niet volgens de regels van de Participatiewet. De staatssecretaris heeft daarom ook besloten de onrechtmatigheid, voor zover die zich voordoet ten aanzien van onder Tozo 1, 2 en 3 (maart 2020 tot en met maart 2021) verstrekte uitkeringen en leningen, op basis van de hardheidsclausule in de Tozo toch te vergoeden.
Van ’t Wout gaat in de brief ook in op het recht op Tozo in relatie tot de aanspraak op studiefinanciering en de motie Van Weyenberg/Tielen, waarin het kabinet verzocht is om in overleg met gemeenten te treden om te waarborgen dat zelfstandigen die per april of mei de Tozo 1 hadden aangevraagd, alsnog de gelegenheid krijgen om deze aanvraag per maart te laten ingaan.
Identificatie
‘Een evidente en fundamentele eis in de uitvoering van de sociale zekerheid, is dat de uitkering terechtkomt bij degene die er recht op heeft’, schrijft Van ’t Wout. ‘Het is derhalve essentieel om met zoveel mogelijk zekerheid vast te stellen dat de aanvrager tot de zogenaamde kring der rechthebbenden behoort. Belangrijk is dat de aanvrager is wie hij zegt dat hij is. Een aantal (grote) gemeenten heeft bij de Tozo de identiteit van de aanvrager vastgesteld via DigiD. Aan de hand van de DigiD registratie en veelal in combinatie met inzage in de Basisregistratie Personen (BRP) of Suwinet hebben deze gemeenten onder meer woonplaats en verblijfsstatus gecontroleerd. Deze keuze is gemaakt omdat de Tozo onder hoge druk en in korte tijd moest worden verstrekt en vrijwel altijd op afstand en digitaal is aangevraagd. Volgens de regels in de Participatiewet (artikel 17, derde lid) dient het college de identiteit van aanvragers vast te stellen aan de hand van een geldig identiteitsbewijs zoals een paspoort of identiteitskaart. Omdat de Tozo gebaseerd is op de Participatiewet, geldt deze eis ook voor de Tozo. Deze gemeenten hebben de identiteit van de aanvrager dus wel vastgesteld, maar formeel niet volgens de regels van de Participatiewet. In de afwegingen van de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik is het risico op identiteitsfraude met de Tozo door deze werkwijze als laag ingeschat. Het ontbreken van een geüploade kopie van een identiteitsbewijs verhoogt het restrisico beperkt. Ik benadruk hierbij graag dat de Participatiewet is ontwikkeld met het oog op persoonlijk contact met de aanvrager. Aanvragers worden immers gevraagd om naar het loket te komen om ook het gesprek rondom re-integratie te kunnen starten. Het persoonlijk identificeren met een identiteitsbewijs ligt daarbij meer in de rede, dan bij een aanvraag die op afstand wordt gedaan. Wel kunnen de ervaringen in de Tozo leiden tot nieuwe overwegingen over het toekomstig gebruik van digitale identificatie bij het aanvraagproces van de Participatiewet en het gewenste beveiligingsniveau daarbij.
Ik acht het, gelet op de druk op de uitvoering en bovenstaande afweging, niet realistisch om van gemeenten te verwachten dit formele gebrek te herstellen. Gemeenten kunnen volstaan met raadpleging van DigiD indien de identificatie gecombineerd is met controle in BRP of Suwinet. Ik heb daarom besloten deze onrechtmatigheid, voor zover die zich voordoet ten aanzien van onder Tozo 1, 2 en 3 (maart 2020 tot en met maart 2021) verstrekte uitkeringen en leningen, op basis van de hardheidsclausule in de Tozo toch te vergoeden. Voor toekomstige Tozo 4 (april 2021 tot en met juni 2021) aanvragen worden gemeenten wel gevraagd (kopieën van) identiteitsbewijzen te controleren, om daarmee te voldoen aan de Participatiewet. Vanwege de omvang van de Tozo en het feit dat het om een aantal grote gemeenten gaat, leidt mijn besluit tot vergoeding automatisch tot een substantiële onrechtmatigheid in het jaarverslag van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die naar schatting kan oplopen tot 1 miljard euro. Dit houdt echter niet in dat er hier sprake is van op grote schaal onterecht verstrekte uitkeringen. De onrechtmatigheid heeft betrekking op het administratieve proces van verantwoording, waarbij in dit geval niet is voldaan aan de wettelijke eis dat de identiteit wordt vastgesteld aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.’
Geef een reactie