Het studiekostenbeding dat een accountantskantoor en een werknemer overeenkwamen komt de inmiddels afgestudeerde accountant duur te staan. Het kantoor heeft succes met het hoger beroep dat bij het Gerechtshof werd aangetekend tegen een relatief mild oordeel van de rechtbank.
De vrouw sprak met haar werkgever in de arbeidsovereenkomst af dat haar Hbo-studie Accountancy volledig betaald zou worden. Als ze tot drie jaar na afronding van haar studie in dienst bleef hoefde ze daarvan niets terug te betalen, maar de AA stapte al na twee jaar op. De accountant was het er niet mee eens dat ze op basis van de onderlinge afspraken verplicht is tot terugbetaling van 66% van de studiekosten, maar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat ze wel degelijk een kleine €15.000 is verschuldigd aan haar voormalige werkgever. De rechtbank Overijssel oordeelde eerder nog veel minder en vond dat de accountant maar €5.000 terug hoefde terug te betalen.
Arbeidsovereenkomst
De vrouw was vanaf september 2010 werkzaam voor het accountantskantoor. Aanvankelijk als stagiaire, vanaf 14 februari 2011 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vanaf 14 februari 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als Beginnend Assistent Accountant. Daarin stond onder anderen dat het volgen en het behalen van de vakopleidingen Financiële Administratie, vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy en Hbo-Accountancy een vereiste was voor het uitoefenen van de functie van de werknemer. Zonder het behalen en vervolgen van deze opleidingen zou de werknemer de functie niet kunnen uitoefenen.
Studiekostenbeding
In de arbeidsovereenkomst werd afgesproken dat de werkgever 100% van de studiekosten zou vergoeden. Als de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer of wegens een dringende reden binnen drie jaar nadat de werknemer zijn opleiding heeft afgerond zou worden beëindigd, zou de werknemer gehouden zijn de studiekosten terug te betalen:
– binnen 1 jaar: 100% terugbetaling;
– binnen 2 jaar: 66% terugbetaling;
– binnen 3 jaar: 33% terugbetaling;
Na afloop van de periode van drie jaar is de werknemer niet meer verplicht tot terugbetaling van studiekosten, stond in de overeenkomst. De vrouw rondde haar Hbo-opleiding in december 2017 af en zegde in juli 2019 haar arbeidsovereenkomst op per 30 september 2019.
Rechtbank
Het accountantskantoor en de AA bereikten geen overeenstemming over terugbetaling van de studiekosten, waarna het kantoor naar de rechter stapte. Die oordeelde eind vorig jaar dat het in strijd is met goed werkgeverschap om een 2/3 deel van de opleidingskosten die zien op een periode van zeven jaar, waarvan de eerste kosten ruim acht jaar vóór de datum van uitdiensttreding zijn gemaakt, op de werknemer te verhalen. Terugbetaling van een bedrag van € 5.000,00 aan opleidingskosten vond de rechtbank wel redelijk.
Hoger beroep
De voormalige werkgever van de vrouw ging daartegen in beroep en krijgt nu gelijk. Bij het Gerechtshof draaide het vooral om de vraag of er in september 2019 overeenstemming tussen de accountant en het accountantskantoor was bereikt over terugbetaling van de studiekosten.
Op 14 augustus 2019 had het kantoor namelijk alle stukken die betrekking hadden op de studiekosten, bestaande uit een kostenoverzicht, grootboekkaarten en het jaaroverzicht van de studiekosten, aan de vrouw ter beschikking gesteld. Nadat ze deze stukken had kunnen bestuderen, heeft zij deze stukken aan het kantoor teruggegeven nadat zij het kostenoverzicht had voorzien van de aantekening “alle onderbouwingen gezien door [naam1] (facturen)” onder het bijplaatsen van een paraaf en de datum van 9 september 2019. Vervolgens is de berekening van wat ze volgens het accountantskantoor aan studiekosten is verschuldigd op 12 september 2019 besproken, alsook de factuur. De vrouw heeft in dat gesprek te kennen gegeven dat haar nieuwe werkgever de kosten voor zijn rekening zou nemen. In haar reactie van 13 september 2019 op het door het accountantskantoor berekende bedrag aan kosten heeft zij geen enkele op- en aanmerking op de factuur en stelt zij alleen dat zij die factuur zal indienen bij haar nieuwe werkgever op de eerste dag dat zij daar in dienst is, ofwel op 1 oktober 2019. Ook in het exitgesprek tussen partijen van 23 september 2019 is op geen enkele manier over de hoogte van de studiekosten besproken. De accountant was volgends het accountantskantoor dus akkoord met de hoogte van de door het accountantskantoor in rekening gebrachte studiekosten, die zij aan de hand van de onderliggende stukken ook heeft gecontroleerd.
De rechtbank constateert dat de vrouw in wezen niet heeft weersproken wat het accountantskantoor heeft aangevoerd, behalve dan dat zij stelt dat zij in het gesprek van 12 september 2019 allerlei vragen heeft gesteld en heeft aangegeven het niet eens te zijn met de omvang van de kosten. In de overgelegde stukken is daarvoor echter geen aanknopingspunt te vinden, terwijl de accountant niet bestrijdt dat zij op 12 september 2019 tegen het accountantskantoor heeft gezegd dat haar nieuwe werkgever de kosten voor zijn rekening zal nemen. Ook in haar reactie deelt ze zonder enig voorbehoud mee dat zij de factuur bij haar nieuwe werkgever zal indienen. Enig bezwaar tegen de factuur valt in die reactie evenmin te lezen. De accountant schrijft zelfs dat zij weet dat als het accountantskantoor haar loon over september 2019 niet direct zal uitbetalen, zij daar “weinig tegen in kan brengen.” Dat zij dit zo heeft geschreven uit paniek en/of vrees voor haar voormalige werkgever, mist volgens het hof onderbouwing.
Wilsovereenstemming
Het Hof oordeelt dat aan een en ander dan ook het vermoeden is te ontlenen dat in september 2019 sprake is geweest van een tussen partijen bereikte wilsovereenstemming over het door de vrouw vergoeden van een deel van de door het accountantskantoor betaalde kosten voor de studie, door het kantoor becijferd op € 14.950,69. Wat de vrouw tot nu heeft aangevoerd, is onvoldoende om dit vermoeden te weerleggen. Tegen dit vermoeden kan ze tegenbewijs leveren. Zij heeft eerder in de procedure bij de kantonrechter ook aangeboden om bewijs te leveren. Omdat ze niet in hoger beroep is verschenen, kan zij geen (verdere) proceshandelingen verrichten. Daarmee is levering van tegenbewijs aan haar zijde bij deze processuele stand van zaken niet aan de orde.
De slotsom is dat aan het verweer van de accountant dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over terugbetaling van het nu door het accountantskantoor gevorderde bedrag voorbij moet worden gegaan. Dat betekent dat de vordering van het kantoor tot betaling van € 14.950,69 toewijsbaar is.
Geef een reactie