
Een stichting die klanten hielp bij schuldhulpverlening maakte zelf schulden. De drie bestuurders werden hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Een van hen, de boekhouder, ging tegen het vonnis in beroep. Hij verzocht het Gerechtshof om vrijwaring van onbehoorlijk bestuur.
De stichting Infinity Ventures deed sinds 2009 aan budgetbeheer en schuldbemiddeling. Er waren drie bestuursleden: de oprichter, zijn moeder en zijn schoonvader die als zelfstandig administrateur/boekhouder verantwoordelijk penningmeester was.
Beheerrekening
Bij budgetbeheer werden de inkomsten van een cliënt beheerd door de stichting die daarvan de vaste lasten van de cliënt betaalde. Infinity Ventures opende op naam van deze cliënt een ‘beheerrekening’ en de directeur werd op grond van een machtigingsformulier door cliënten gemachtigd namens hen van de beheerrekeningen betalingen te verrichten. Vanaf 1 januari 2014 werden gelden van de beheerrekeningen van cliënten naar de bankrekening van de stichting overgeboekt. Deze gelden werden deels gebruikt voor de bedrijfsvoering van de stichting.
Last onder dwangsom
Op 13 mei 2014 legde De Nederlandsche Bank een last onder dwangsom op wegens overtreding van de Wet financieel toezicht. Het is namelijk verboden om in Nederland in de uitoefening van een bedrijf van het publiek opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben. Op 11 juli 2014 werd het maximale bedrag aan dwangsommen van € 11.000,- verbeurd. Op 11 juli 2017 verleende DNB na betaling van in totaal € 4.500,- finale kwijting aan de stichting.
Gearresteerd
Maar er ging financieel meer mis. Vanaf juli 2015 betaalde de stichting geen loonheffingen voor haar medewerkers (circa 5). Ook werden na 2014 geen jaarrekeningen meer opgemaakt. In oktober 2017 werd de directeur van de stichting opgepakt en vastgezet. Terwijl zijn schoonzoon achter de tralies zat, verschafte de penningmeester zich toegang tot de bankrekening van de stichting. Hij constateerde dat er vanaf 2014 overboekingen waren gedaan van beheerrekeningen van cliënten naar de bankrekening van de stichting. De penningmeester deed hierop aangifte tegen de directeur en liet zich uitschrijven als bestuurder. Op 23 januari 2018 werd de stichting failliet verklaard.
Aansprakelijk
Op 18 augustus 2021 oordeelde de rechtbank dat de drie bestuursleden van Infinity Ventures hun taken als bestuurders niet behoorlijk hadden vervuld, dat hen daarvan een ernstig verwijt kon worden gemaakt, dat de tekortkomingen binnen de collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur vielen en dat er geen grond was voor disculpatie. De rechter liet de omvang van de schade bepalen door de curator. Die werd op 16 februari 2022 vastgesteld op ruim 450 duizend euro. De penningmeester werd aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 157.964,58.
Boekhoudplicht
De penningmeester ging in hoger beroep en stelde dat hem geen ernstig verwijt kon worden gemaakt. Hij betwistte niet dat de financiële situatie van de stichting al jaren slecht was en dat het aangaan van verplichtingen in dat licht onverantwoord was geweest. De administratie van de stichting voldeed niet aan de minimale eisen van artikel 2:10 BW over de boekhoudplicht van het bestuur. De curator moest het doen met louter mutaties op de bankrekening van de stichting. Er werd geen grootboekadministratie gevoerd en er bestond geen inzicht in de debiteuren- en crediteurenpositie. Vanaf boekjaar 2015 werd geen jaarrekening opgesteld. Volgens de boekhouder had de stichting een ‘eenvoudige administratie’ waarin ‘niets substantieels rondging’. Maar dit doet aan de boekhoudplicht niet af, oordeelde het hof.
De rechtbank had eerder bepaald dat van de penningmeester had mogen worden verwacht dat hij, naast het algemene beleid, met name aandacht zou hebben gehad voor de financiële aspecten van het doen en laten van de stichting. Als medebestuurder lag het dan ook op zijn weg om toe te zien op het handelen van de directeur, en – gezien zijn taak als penningmeester – zeker in financieel opzicht. Maar dit zag de boekhouder heel anders. In hoger beroep verklaarde hij alleen maar te zijn toegetreden omdat de directeur (zijn schoonzoon) voor de stichting drie bestuursleden nodig had, maar dat de directeur de stichting in wezen zou exploiteren als een eenmanszaak.
Geen bemoeienis
Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank stelde de penningsmeester dat hij inhoudelijk geen bemoeienis wilde en geen tot weinig betrokkenheid had bij stichting. Die beperkte zich tot het opstellen van de jaarrekeningen op basis van de door de directeur aangereikte gegevens en het verzorgen van de salarisadministratie, waarvoor hij overigens deels door de stichting werd betaald. Het ontbreken van betrokkenheid bleek volgens hem ook uit het ontbreken van bestuursvergaderingen en uit het feit dat hij als penningsmeester geen eigen toegang had tot de administratie en/of de bankrekening van de stichting. In dit alles kwam geen verandering nadat de DNB in 2014 aan de stichting een last onder dwangsom had opgelegd in verband met de ongeoorloofde vermenging van gelden van cliënten op de bankrekening van de stichting en ook niet nadat het de boekhouder was gebleken dat de bank niet wilde meewerken aan het openen van derdengeldrekeningen voor de cliënten omdat de directeur de stichting niet wilde laten aansluiten bij een erkende brancheorganisatie voor professionele bewindvoerders.
Niet zeuren
Nadat het de penningsmeester in de loop van 2016 duidelijk was geworden dat de directeur hem niet de benodigde gegevens voor het opstellen van de jaarrekening over 2015 wilde aanleveren en hem daarover naar eigen zeggen te verstaan werd gegeven ‘dat hij niet zo moest zeuren’, heeft hij ook dat op zijn beloop gelaten. Veelzeggend is in dit verband dat de boekhouder zich pas eind 2017 zelf toegang tot de bankrekening verschafte. Pas toen ontdekte hij naar eigen zeggen het financieel wanbeheer. De penningsmeester vond dat hij daarna adequaat had gehandeld door de werknemers en zijn medebestuurder te informeren en aangifte tegen de directeur te doen. Daarna heeft hij zich doen uitschrijven als bestuurder van de stichting en heeft de werknemers geholpen met het aanvragen van het faillissement van de stichting. De curator is vervolgens voorzien van de beschikbare informatie, aldus de penningsmeester.
Hof niet onder indruk
Het hof was niet onder de indruk en stelde vast dat hiermee niets werd afgedaan aan wat al voor oktober 2017 van de penningsmeester had mogen worden verwacht, namelijk dat hij zich als een behoorlijk bestuurder had gedragen. Het verzoek om vrijstelling van de penningmeester werd daarmee afgewezen. Zijn verzoek om werknemers te horen over het gedrag van de directeur kon evenmin op een positief besluit van het hof rekenen. Dit vond dat de penningmeester ten onrechte probeerde onder zijn verantwoordelijkheid uit te komen. De boekhouder moet niet alleen bijna 160 duizend euro terugbetalen, maar ook 8.500 euro aan proceskosten.
Lees hier de uitspraak.
Tot het begrip (on)behoorlijk bestuur behoort dus ook het niet meer willen besturen. Dat is pijnlijker als er ook een familierelatie is. Jammer voor hen, en ook goed voor iedereen, is dat de rechtspersoon, hier een stichting veelal slechts opgericht om de aansprakelijkheid te ontlopen, geen bescherming heeft geboden.