
In de Fiscale Verzamelwet 2025 is een aparte uitbreiding van drie artikelen in de Wet Loonbelasting opgenomen met betrekking tot een pensioen, ODV of een stamrecht dat in eigen beheer uitgevoerd wordt. De strekking van deze uitbreiding is dat indien een pensioen, ODV of stamrecht dat in eigen beheer is opgebouwd niet tijdig uitgekeerd wordt, de gehele aanspraak belast kan worden. Op grond van een verwijzing naar artikel 19b Wet Loonbelasting (de pensioenbazooka) wordt de gehele aanspraak onzuiver. Reden in ieder geval om vanaf het kalenderjaar 2025 de verschillende ingangsdata van de oudedagsvoorzieningen scherp op het netvlies te hebben en binnen de fiscaal uiterste ingangsdatum te starten met uitkeringen. In dit artikel wordt deze bepaling van de Fiscale Verzamelwet 2025 nader toegelicht en kijken we naar de uiterste ingangsdata van oudedagsvoorzieningen die in eigen beheer uitgevoerd kunnen worden. Dit zijn pensioen, ODV, stamrecht en lijfrente met allen een verschillende vroegste en uiterste ingangsdatum. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de escape van de redelijke termijn.
Nietsdoen leidt vanaf 1 januari 2025 op termijn tot fiscale sanctie
De ingangsdata van de verschillende oudedagsvoorzieningen in de BV worden in de praktijk nog wel eens gemist. Bij het maken van een berekening voor de pensioenverplichting, het ODV-saldo, de stamrechtverplichting en de lijfrenteverplichting, benodigd voor het opstellen van de jaarrekening, blijkt dat het pensioen, de ODV, het stamrecht of de lijfrente in het afgelopen boekjaar al in had moeten gaan. Dit “missen van de ingangsdatum” doet zich zeker voor in situaties waarbij de ingangsdatum volgens de pensioen,- stamrecht,- of lijfrenteovereenkomst, nog de 65-jarige leeftijd is, terwijl de AOW-leeftijd inmiddels 67 jaar is.
Tot nu toe leidde het overschrijden van de ingangsdatum bij ontdekking door de Belastingdienst, eventueel tot een lastig gesprek en het alsnog uitkeren van de verstreken termijnen, maar niet tot een sanctie. Dit is onder andere uitgemaakt in een arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019-189). De stilzittende DGA die zijn pensioen vanuit eigen beheer niet uitkeerde, gaf hiermee het pensioen niet prijs. De gehele aanspraak werd door het niet uitkeren niet onzuiver. De DGA moest wel de verstreken termijnen alsnog uitkeren.
Wanneer echter het niet-uitkeren van het pensioen, de ODV of het stamrecht, niet door de Belastingdienst opgemerkt wordt en de navorderingstermijnen verstreken zijn, kan dit ertoe leiden dat er helemaal geen belastingheffing meer mogelijk is. Het pensioen, stamrecht of de ODV kan zonder fiscale sanctie of heffingen worden prijsgegeven. Dit is ongewenst en daarom wordt met deze nieuwe bepaling bewerkstelligd dat bij het niet tijdig uitkeren een heffingsmoment wordt gecreëerd. De prikkel om het pensioen, de ODV en stamrecht niet regulier af te wikkelen, wordt weggenomen zo is te lezen in de toelichting op deze bepaling. Overigens is er in de Fiscale Verzamelwet 2025 geen bepaling met betrekking tot de lijfrente die uitgevoerd wordt vanuit eigen beheer opgenomen.
Daar waar nietsdoen ofwel het niet uitkeren van het pensioen tot nu toe niet leidde tot een fiscale sanctie en zelfs de mogelijkheid creëerde om na het verstrijken van de navorderingstermijnen onbelast af te zien van het pensioen, is dat nu verleden tijd. Het pensioen moet op straffe van de sanctie van artikel 19b regulier en tijdig afgewikkeld worden. Alhoewel voor pensioen in eigen beheer de termijn waarbinnen dit pensioen in moet gaan, vrij ruim is.
Wat zijn de ingangsdata van de oudedagsvoorzieningen binnen de BV?
Binnen de BV is het mogelijk om vier verschillende oudedagsvoorzieningen uit te voeren, het pensioen in eigen beheer, de ODV, het loonbelastingstamrecht en de lijfrente bij de inbreng van de éénmanszaak of V.O.F. in de BV. Al deze vormen kennen een eigen vroegste en uiterste ingangsdatum met ook nog eens een escape in de vorm van een redelijke of wettelijke beslistermijn.
Ingangsdatum van het pensioen in eigen beheer
Het pensioen in eigen beheer volgt de ingangsdata zoals deze voor pensioenen in de Wet Loonbelasting staan. De huidige pensioenrichtleeftijd voor pensioen is 68 jaar. Deze pensioenrichtleeftijd is ingevoerd in 2018 en wordt bij DGA’s niet of nauwelijks aangetroffen omdat op dat moment verdere pensioenopbouw in eigen beheer niet meer mogelijk was. De gebruikelijke pensioenleeftijd is 65 jaar (bij stopzetting van de pensioenopbouw voor 2014) of 67 jaar (bij stopzetting van de pensioenopbouw vanaf 2014). De uiterste ingangsdatum van het pensioen van de DGA is 5 jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd. De DGA die nu bijvoorbeeld op 10 juli 2024 zijn AOW-leeftijd heeft bereikt kan de ingangsdatum van zijn pensioen nog uitstellen tot 10 juli 2029.
Betekent dit nu dat de DGA, zonder verder actie te ondernemen, de ingangsdatum van zijn pensioen uit kan stellen tot 10 juli 2029? Ja, sinds de invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) wel en zelfs nog verder dan 10 juli 2029. Tot de invoering van de Wtp was de redelijke termijn 6 maanden na de overeengekomen pensioenleeftijd, echter deze termijn is fors verruimd. Pas wanneer het pensioen later ingaat dan 31 december van het kalenderjaar, volgend op de datum van het bereiken van de uiterste pensioenleeftijd van 5 jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd, wordt het pensioen onzuiver en volgt er belastingheffing over de gehele aanspraak en een sanctie. De uiterste ingangsleeftijd wordt hiermee voor deze DGA (geboren 10 juli 1957) nog maar eens verschoven van 10 juli 2029 naar 31 december 2030.
De vroegste pensioenleeftijd is de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer de leeftijd bereikt die 10 jaar voor de op dat moment geldende pensioenleeftijd ligt. Een DGA geboren op 15 januari 1968 kan zijn pensioen dus al op 1 januari 2025 in laten gaan. Zijn vermoedelijke AOW-leeftijd zal door het levensverwachtingaanpassingsmechanisme (LAM) waarschijnlijk 67 jaar en 6 maanden worden, maar in 2025 is de AOW-leeftijd nog vastgesteld op 67 jaar.
Ingangsdatum van de ODV
De ODV is de minst flexibele vorm van oudedagsvoorziening binnen de BV en kan alleen maar uitgevoerd worden door een BV. Bij afstorting naar een financiële instelling wordt het immers een lijfrente. De uiterste ingangsdatum van de ODV is 2 maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd. Verder uitstel is niet mogelijk en ook de ruime redelijke termijn zoals bij een pensioen is hier niet van toepassing. Dit betekent dat voor de DGA, geboren op 10 januari 1958, de uiterste ingangsdatum van de ODV, 10 maart 2025 is. Verder uitstel zal niet mogelijk zijn en ook stilzitten helpt niet. Het nog niet uitkeren van de ODV na 10 maart 2025 leidt hier direct tot een fiscale sanctie waarbij het gehele ODV-saldo belast is. Ook volgt er heffing van revisierente.
De vroegste ODV-datum is 5 jaar voor de AOW-datum. De DGA geboren op 15 januari 1963 kan vanaf 15 januari 2025 bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd starten met de ODV-uitkering.
De uitkeringsperiode van de ODV is 20 jaar na AOW-datum en bij eerdere ingang dan AOW-leeftijd verlengd met het aantal jaren tot AOW-datum. Voor de 62-jarige DGA die zijn ODV eerder in laat gaan, wordt de uitkeringsperiode dan 25 jaar. Wanneer de DGA de uitkering op basis van het ODV-saldo eerder of later wil laten starten dan de hiervoor genoemde data of een tijdelijke uitkering korter dan 20 jaar wenst, zal de overstap naar een lijfrente gemaakt moeten worden. Dit kan alleen bij een externe uitvoerder. Een ODV kan niet omgezet worden naar een lijfrente in eigen beheer.
Ingangsdatum van het loonbelastingstamrecht
De ontslagvergoeding, de gouden handdruk, kende tot aan 2014 een belastingfaciliteit in de vorm van een loonbelastingstamrecht. Het was mogelijk om een dergelijk stamrecht door de ex-werkgever af te laten te storten in een eigen BV en hier is veel gebruik van gemaakt. De uiterste ingangsdatum van een loonbelastingstamrecht is het kalenderjaar waarin de AOW-leeftijd bereikt wordt. Voor een DGA, geboren op 15 januari 1957 is de uiterste ingangsdatum van het stamrecht hiermee 31 december 2024. Echter ook hier geldt weer de uitloopmogelijkheid van de redelijke termijn van een jaar. De uiterste ingangsdatum schuift hiermee op naar 31 december 2025. Evenals bij pensioen in eigen beheer behoeft de ingangsdatum voor het uitstel niet per se te worden aangepast. Het is overigens wel reëel om bij uitstel het oprentingspercentage aan te passen aan de actuele marktrente.
De vroegste ingangsdatum van een stamrecht is er niet. Het stamrecht kan op elk gewenst moment ingaan, mits de periodieke uitkering gedurende de uitkeringstermijn maar voldoet aan het 1%-sterftekans criterium. Hiervoor is in de Uitvoeringsregeling Wet Loonbelasting een tabel opgesteld met minimale looptijden. Het loonbelastingstamrecht wordt overigens vaak nog verward met de lijfrente bedongen bij inbreng van de éénmanszaak in de BV. Ook dit wordt vaak een stamrecht genoemd. Maar het is een lijfrente waarvoor de spelregels van de Wet Inkomstenbelasting gelden met ook weer een andere uiterste ingangsdatum en waarbij de uitkeringen niet mogen variëren in hoogte.
Ingangsdatum van de lijfrente
De hiervoor besproken bepaling in de Wet Loonbelasting met betrekking tot het alsnog in de belastingheffing betrekken bij stilzitten, geldt niet voor een lijfrente. Pensioen, ODV en stamrecht komen voort uit een fiscale faciliteit volgens de Wet Loonbelasting. De BV is dan ook inhoudingsplichtig voor deze uitkeringen. Dit geldt niet voor een lijfrente in de BV, deze komt voort uit de Wet Inkomstenbelasting en de BV is niet inhoudingsplichtig. De lijfrente in eigen beheer is evenwel ook veel voorkomend, vandaar dat ook van de lijfrente, de uiterste ingangsdata worden besproken.
De uiterste ingangsdatum van de lijfrente is het kalenderjaar gelegen 5 jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd. Voor de DGA geboren 15 januari 1958 met een lijfrente in eigen beheer is de uiterste datum hiermee 31 december 2030. Dit verschilt iets van pensioen in eigen beheer waarbij de uiterste datum exact 5 jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd ligt. De redelijke termijn ofwel de wettelijke beslistermijn bij een lijfrente eindigt 31 december van het kalenderjaar gelegen na de einddatum/expiratiedatum en hierin schuilt een belangrijk verschil met pensioen.
Indien de expiratiedatum van de lijfrente van de hiervoor genoemde DGA met geboortedatum 15 januari 1958, 15 december 2024 is, dan is de uiterste ingangsdatum van de lijfrente 31 december 2025. De redelijke termijn bij lijfrente gaat dus lopen vanaf de expiratiedatum/de overeengekomen einddatum en niet de uiterste datum van 5 jaar na bereiken pensioenleeftijd zoals bij pensioen. Bij een expiratie na overlijden komt er één kalenderjaar bij, dus tot 31 december 2026.
Wanneer verder uitstel gewenst is, zal er dus actie ondernomen moeten worden, door binnen de redelijke termijn de ingangsdatum uit te stellen. Gebeurt dat niet, dan wordt de waarde van de lijfrente op de einddatum van de redelijke termijn tot het box-I inkomen gerekend en ook nog eens belast met revisierente.
In de praktijk komt het nog wel eens voor, dat bij verzekerde lijfrentes, waarbij de polishouder ondanks aanmaningen van de verzekeraar niet reageert, de redelijke termijn verstrijkt. In zo’n geval is er nog een escape in de vorm van een ‘verschoonbare overschrijding’ van de redelijke termijn. Wanneer de overschrijding het gevolg is van bijvoorbeeld een verhuizing, ziekte of intensieve mantelzorg zal een inspecteur op verzoek alsnog toestemming geven om het lijfrentekapitaal om te zetten naar een lijfrente-uitkering waardoor reguliere afwikkeling weer mogelijk is.
De vroegste ingangsdatum van een lijfrente is met de Wtp niet gelijk getrokken met die van pensioen. Een oudedagslijfrente kan nog steeds op elk gewenst moment ingaan. Ondernemers die de éénmanszaak inbrengen in de BV maken hiervan nog wel eens gebruik. Door het direct in laten gaan van de lijfrente kan een hoger bedrag van de stakingswinst omgezet worden in een lijfrente. Keerzijde is dan wel dat de lijfrente vanaf dat moment levenslang (voor de verzekerde lijfrente of de lijfrente bij de eigen BV) of tenminste nog 20 jaar na AOW (voor de bancaire- en beleggingsrekeninglijfrente) moet uitkeren. De vroegste ingangsdatum van een tijdelijke oudedagslijfrente is ook anders. Dit is het kalenderjaar waarin de AOW-leeftijd bereikt wordt. De uiterste ingangsdatum van een tijdelijke oudedagslijfrente loopt weer synchroon met die van de levenslange lijfrente.
Conclusie en samenvatting
Met de via de Fiscale Verzamelwet in te voeren uitbreiding van de heffingsmogelijkheid bij het niet uitkeren van het pensioen, ODV en stamrecht, wordt weer eens duidelijk gemaakt dat de overeengekomen ingangsdatum van een oudedagsvoorziening in de BV niet vrijblijvend is, al biedt de redelijke termijn, zeker bij pensioen, nog wel een tijdelijke escape. De uiterste ingangsdatum is al wat minder ruim bij een stamrecht en zeker bij een ODV. Bij een lijfrente is het ook weer van belang om binnen een redelijke termijn na de overeengekomen einddatum te handelen. Dit was reden om de verschillende vroegste en uiterste ingangsdata van de oudedagsvoorzieningen binnen de BV in dit artikel op een rijtje te zetten. Het is immers voor de zakelijke adviseur van belang om deze ingangsdata scherp op het netvlies te hebben, hier proactief op te handelen en zich niet te laten verrassen door een brief van de Belastingdienst of verzekeraar dat de oudedagsvoorziening fiscaal onzuiver is geworden en men overgaat tot belastingheffing.
Bij dit proactief handelen zal onderstaand schema zeker behulpzaam zijn:


- Bij overschrijding van de uiterste ingangsdatum + escape is de gehele aanspraak belast tegen de waarde in het economische verkeer, er is ook een revisierente van 20% verschuldigd.
- Bij overschrijding van de redelijke termijn is de gehele aanspraak tegen de waarde in het economisch verkeer belast. Er is geen revisierente verschuldigd.
- Indien sprake is van een einddatum of expiratiedatum voor het bereiken van de AOW-leeftijd plus 5 jaar, dan gaat de redelijke termijn lopen vanaf de einddatum/expiratiedatum. De escape eindigt dan op 31-12 van het kalenderjaar gelegen na expiratie.
- Bij een expiratie als gevolg van overlijden bedraagt de wettelijke beslistermijn het 2e kalenderjaar gelegen na expiratie.
Drs. Kees Beishuizen MFP, pensioenconsultant en financieel planner voor ondernemers bij Montae&Partners.
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.
Geef een reactie