
Een Nederlandse BV is onderdeel van een beursgenoteerd Frans concern en staat aan het hoofd van een Nederlandse tak. De BV vormt als moedervennootschap samen met een dertigtal dochtervennootschappen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Het Franse moederbedrijf implementeert vanaf 2014 twee soorten aandelenparticipatieplannen in Nederland. Een van de plannen is ontwikkeld voor alle werknemers van de BV en het tweede plan is een incentiveplan voor directieleden die om niet voorwaardelijke extra aandelen krijgen op basis van prestatiedoelen.
Voorwaardelijke extra aandelen
Kwalificerende werknemers hebben jaarlijks de mogelijkheid om zich in te schrijven op het aandelenparticipatieplan waarbij zij uit eigen middelen aandelen verwerven. Na inschrijving en betaling krijgen de werknemers afhankelijk van het aantal in een jaar gekochte aandelen, voorwaardelijke extra aandelen toegekend. Deze aandelen worden onvoorwaardelijk toegekend indien de werknemer na drie jaar nog in dienst is en de aandelen heeft aangehouden. Na het onvoorwaardelijk worden van de extra aandelen is er de mogelijkheid om het extra aandeel om te zetten in aandelen in het Franse moederbedrijf of de aandelen cash uit te laten betalen.
Kwalificerende directieleden krijgen (om niet) voorwaardelijke extra aandelen toegekend op grond van vooraf gestelde performance doelen. De voorwaardelijke extra aandelen worden onvoorwaardelijk indien drie jaar na toekenning het directielid nog in dienst is en aan vooraf bepaalde prestatiecriteria wordt voldaan. Na het onvoorwaardelijk worden van de extra aandelen gelden er geen restricties. Op een voorwaardelijk extra aandeel wordt geen dividend uitgekeerd.
Baksteen-arrest
Voor allebei de plannen vormt de BV commercieel een voorziening ter hoogte van het aantal toegekende voorwaardelijke extra aandelen vermenigvuldigd met de historische aandelenkoers. De voorziening valt steeds vrij voor zover die verband houdt met voorwaardelijk toegekende aandelen waarvoor gedurende de looptijd niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. De BV ontvangt facturen van het Franse moederbedrijf na het onvoorwaardelijk worden van de toegekende extra aandelen. In de ingediende aangifte Vpb over 2017 trekt de BV een bedrag van € 2.699.638,- af aan kosten die betrekking hebben op de door de BV aan haar werknemers en directieleden toegekende aandelenplannen.
De inspecteur accepteert de aftrek van de kosten door de BV niet waarna de BV beroep aantekent bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Die moet beoordelen of de BV de kosten in aftrek kan brengen en of de BV in 2017 een voorziening mag vormen voor de toegekende rechten. Niet in geschil is dat de extra aandelen onder opschortende voorwaarden aan de directieleden en werknemers worden toegekend en dat voldaan is aan de eisen van het Baksteen-arrest voor het vormen van een voorziening voor de toegekende rechten.
Artikel 10-1-j Wet Vpb
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 10-1-j van de Wet Vpb niet toe dat de BV de kosten die verband houden met de aandelenplannen in 2017 ten laste van haar winst brengt. De rechtbank stelt voorop dat de tekst van artikel 10-1-j, anders dan de overige onderdelen van het eerste lid van artikel 10 van de Wet Vpb, niet woordelijk aansluit bij een kostenpost. Artikel 10-1-j verbiedt kostenaftrek in verband met uitreiking of toekenning van eigen aandelen aan werknemers van de vennootschap. Dat geldt ook als het, zoals in het geval van de BV, gaat om aandelen in een met de uitreikende vennootschap verbonden lichaam.
Volgens de BV moet artikel 10-1-j wetshistorisch worden geïnterpreteerd omdat een grammaticale interpretatie vanwege de onduidelijkheid van de wettekst niet tot een dwingende uitkomst leidt. Uit de wetsgeschiedenis kan, zoals de BV ook stelt, worden afgeleid dat de ratio bij invoering van de aftrekbeperking is gebaseerd op situaties waarbij de vennootschap niet verarmt maar sprake is van aandeelhouderslasten vanwege de verwatering van hun aandelenbelang.
De tekst van artikel 10-1-j laat naar het oordeel van de rechtbank echter geen andere conclusie toe dan dat de kosten ook in een afwijkende situatie niet aftrekbaar zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van de argumenten van de BV ten aanzien van doel en strekking van de wet een juiste wetstoepassing achterwege te laten.
Uit zowel de wettekst als de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 10-1-j kan volgens de rechtbank worden afgeleid dat dat artikel aangrijpt bij de (daadwerkelijke) toekenning van recht op aandelen. Dat toekenningsmoment markeert het ontstaan van pseudo-aandeelhouderschap in de zin van (onder andere) de werknemersoptiearresten.
Sprake van toekenning voor extra aandelen
Vaststaat voor de rechtbank dat de extra aandelen in het kader van de aandelenplannen, onder opschortende voorwaarden aan de directieleden en werknemers van de BV worden toegekend. Ter zake van de in het kader van de aandelenplannen toegekende extra aandelen zijn de opschortende voorwaarden in 2017 in vervulling gedaan. Dat betekent dat ter zake van die extra aandelen in 2017 sprake is van toekenning als bedoeld in artikel 10-1-j. Vanaf dat moment grijpt artikel 10-1-j aan en worden naar het oordeel van de rechtbank de kosten in verband met de afwikkeling van de rechten op basis van artikel 10-1-j van aftrek uitgesloten.
Artikel 10-1-j verzet zich naar het oordeel van de rechtbank ook ertegen dat een vennootschap die rechten op aandelen onder opschortende voorwaarde(n) toekent in anticipatie op de vervulling van die voorwaarde enig bedrag ten laste van de winst brengt. Dat betekent dat de BV wel een voorziening kan vormen voor de toegekende rechten, aangezien niet in geschil is dat aan de voorwaarden voor het vormen van een voorziening voor de toegekende rechten is voldaan. De kosten in verband met de dotatie(s) aan de voorziening worden echter op grond van 10-1-j van aftrek uitgesloten.
Het beroep van de BV wordt dan ook door de rechtbank ongegrond verklaard.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2025:3007
Geef een reactie