Een Belgische betaaldvoetbalorganisatie (BVO) moet een naheffingsaanslag loonheffingen van 207.375 euro aan de Nederlandse fiscus betalen, oordeelt de rechtbank Gelderland. Over het tekengeld dat aan drie bij de Belgische club onder contract staande spelers werd uitgekeerd toen ze aan Nederlandse BVO’s werden uitgeleend moet namelijk ook in Nederland worden belast.
De drie profvoetballers kregen naast een maandelijks salaris ook tekengeld van hun Belgische club. Dat tekengeld betaalde de BVO bij de meeste spelers in driemaandelijkse termijnen uit. Een speler ontving ook een groot bedrag aan tekengeld in één keer. Van de Nederlandse fiscus kreeg de club over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 825.000 en een boete van € 412.500 opgelegd en € 130.086 aan heffingsrente in rekening gebracht. Later werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 311.305, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 53.468 en de boetebeschikking vernietigd.
Bij de rechtbank Gelderland was onder andere in geschil of de aan de spelers in 2010 toegekende tekengelden een beloning voor door deze spelers in Nederland te verrichten werkzaamheden was en of zij daarom in Nederland aan loonheffing onderworpen zijn.
Vergoeding voor toekomstig te verrichten sportprestaties
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de periodiek betaalde bedragen een vergoeding voor toekomstig te verrichten sportprestaties. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheden dat deze bedragen gedurende de looptijd van de spelersovereenkomst ieder jaar per kwartaal werden uitbetaald. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de bedragen bij twee van de drie spelers werden aangepast op het moment dat de desbetreffende speler werd uitgeleend aan een Nederlandse BVO, waardoor de sportprestaties van de speler voor de Belgische club minder waardevol werden. De rechtbank merkt op dat dit duidelijk naar voren komt in het addendum op een spelersovereenkomst, waarin alleen voor het seizoen 2010/2011 waarin hij aan een Nederlandse club werd uitgeleend, de beloningen met inbegrip van de tekengelden werden verminderd. Ook in de overeenkomst met één van de spelers is uitdrukkelijk overeengekomen dat de vermindering betrekking heeft op de periode dat hij aan een Nederlandse club is uitgeleend. De rechtbank acht het verder niet aannemelijk dat deze bedragen ook zouden worden uitbetaald bij beëindiging van de overeenkomst gelet op de eerder genoemde aanpassingen van de overeenkomsten en wijst erop dat in de overeenkomst met één van de spelers uitdrukkelijk is bepaald dat dit niet het geval is. Dit betekent dat de periodiek uitbetaalde tekengelden als beloning voor de in Nederland verrichtte sportprestaties van de spelers op grond van artikel 17, eerste paragraaf, van het Verdrag aan Nederland zijn toegewezen en op grond van artikel 10 van de Wet LB zijn belast als loon uit dienstbetrekking (zie Hoge Raad 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1792). Het betoog van de Belgische club dat er geen genietingsmoment in Nederland is en dat Nederland niet mag heffen over de tekengelden, kan daarom niet slagen.
Geef een reactie