Een voormalig RA die als adviseur van zowel een klant als diens broer heeft opgetreden en daarbij een pand van de een heeft verkocht toen die een leningovereenkomst met de ander niet nakwam, heeft correct gehandeld. Dat oordeelt de Accountantskamer over een recente klacht.
De voormalig RA was tot juli 2003 partner bij een accountantskantoor en is daarna zelfstandig adviseur geworden. De man was met zijn twee broers en zijn zus aandeelhouder in een modewinkel. In 2002 is hij uitgekocht; de voormalig RA was accountant van het bedrijf en heeft ook voor de onderneming van de uitgekochte man gewerkt. Diens broer betaalde hem. De broer sprong bij in 2012, toen de man ging scheiden en aan zijn ex € 200.000 moest overmaken. Dat had hij niet in kas, maar de broer verstrekte dat bedrag en daarboven een kredietfaciliteit van € 120.000, via zijn BV. De overeenkomst voorzag in een rente van 4,5% per jaar en een recht van hypotheek voor de BV van de broer. De RA, die namens de BV betrokken was bij het opstellen van de overeenkomst, kreeg bovendien een volmacht tot verkoop van het pand waarop de hypotheek kwam te rusten.
Huis verkocht
In 2017 is de kredietfaciliteit volledig benut. Daarmee wordt de totale lening, inclusief rente, opeisbaar. De RA stelt de man in gebreke en vraagt bovendien de verkoopmakelaar wat meer aan de verkoop van het pand te trekken bij een verlaagde vraagprijs van € 889.000. Begin 2018 wordt het pand verkocht via een door de RA ingeschakelde makelaar. De man kan de schuld aan zijn broer vervolgens voldoen. Maar hij dient wel een klacht in bij de Accountantskamer. De RA zou zijn rol als adviseur van de man hebben misbruikt door zich, vanuit zijn vertrouwenspositie, te laten benoemen als gevolmachtigde van de broer voor wat betreft het incasseren van geleende gelden, de vestiging van een hypotheekrecht en de uitwinning van de woning. Bovendien heeft hij de man niet de ruimte geboden om de woning op een normale manier en onder normale omstandigheden onderhands te verkopen.
Hogere waarde niet aangetoond
De tuchtrechter komt echter niet toe aan het beoordelen van het vermeende misbruik van de vertrouwenspositie door de RA: de man heeft zijn klacht te laat ingediend, omdat het klachtonderdeel betrekking heeft op het handelen van de RA in het kader van de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening eind 2012. Daarmee is de driejaarstermijn overschreden. Het tweede deel van de klacht is wel ontvankelijk, maar de Accountantskamer beoordeelt dat als ongegrond. ‘De door betrokkene ingeschakelde makelaar is erin geslaagd om het pand daadwerkelijk te verkopen, zij het voor een lagere prijs dan klager had gehoopt. Klager heeft aangevoerd dat betrokkene het finale bod van de eerste de beste kandidaat-kopers heeft aanvaard, terwijl dit bod fors lager was dan het openingsbod van deze kopers, de vraagprijs en de getaxeerde waarde. Klager heeft echter niet (voldoende) weersproken dat dit openingsbod mede betrekking had op in het pand aanwezige roerende zaken en dat beide makelaars het geaccepteerde bod redelijk vonden, terwijl klager heeft nagelaten zijn stelling dat de getaxeerde waarde fors hoger lag te onderbouwen.’
De man heeft dan ook niet aangetoond dat het pand door toedoen van de voormalig RA voor een onredelijk lage prijs is verkocht.
Uitspraak: 18-2249vhRA
Geef een reactie