Minister Van ’t Wout en staatssecretaris Keijzer van Economische Zaken en Klimaat hebben aan de Kamer laten weten hoe het er voor staat met de Tegemoetkoming Starters waar het kabinet momenteel aan werkt. Bij de laatste uitbreiding van het steun- en herstelpakket op 21 januari kondigde het kabinet aan dat er een steunregeling voor starters komt. Aan de precieze invulling wordt momenteel nog gewerkt, wel worden de contouren al steeds duidelijker.
Om ondernemingen die zijn gestart in de periode 30 september 2019 tot en met 30 juni 2020 te kunnen ondersteunen, ontwikkelt het kabinet een separate regeling voor starters, schrijven Van ’t Wout en Keijzer in antwoord op Kamervragen. De doelgroep van de regeling is uitgebreid, waardoor ook starters tussen 30 september 2019 en 1 januari 2020 in aanmerking komen, conform de aangenomen motie Aartsen c.s. Met deze regeling, de Tegemoetkoming Starters, wil het kabinet tegemoetkomen aan de groep starters die op dit moment geen of zeer beperkt aanspraak maken op het steunpakket. Voor de genoemde groep ondernemingen is het mogelijk een volledig kwartaal (het derde kwartaal van 2020) aan referentieomzet vast te stellen en daarmee de regeling uitvoerbaar te houden. Zo kan alsnog een omzetverlies worden vastgesteld en kunnen ondernemers worden ondersteund bij het betalen van hun vaste lasten. Dit zal ook voor doorstarters in die periode een oplossing zijn. Voor de regeling wordt een budget beschikbaar gesteld van 180 miljoen euro voor het eerste en tweede kwartaal van 2021.
Alternatieven onderzocht
De bewindslieden schrijven dat het kabinet een aantal alternatieven onderzocht heeft voor situaties waarin de referentieomzet van een startende onderneming onbekend is. Belangrijk uitgangspunt voor het kabinet was daarbij om de steun zo goed mogelijk te laten aansluiten op de situatie van de individuele ondernemer. Starters subsidie verstrekken binnen de TVL zou tot te veel uitvoeringslast leiden. Het toepassen van een andere referentieperiode of het bieden van een keuze tussen referentieperiodes voor een specifieke groep ondernemers leidt tot lastig uit te leggen ongelijkheid binnen de TVL. Ook zou uitvoering binnen de TVL de openstelling en tijdige uitbetaling van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 in gevaar brengen.
Doorstartende bedrijven
Op dit moment kunnen doorstartende bedrijven niet in aanmerking komen voor de TVL. De voornaamste reden hiervoor is dat de inschrijving in het handelsregister wordt gebruikt om vast te stellen wanneer een onderneming is gestart. Op basis van gegevens van de Belastingdienst worden de referentieomzet en het omzetverlies van de onderneming bepaald. Door deze gegevenskoppeling kan de subsidie niet worden gebaseerd op omzetten van eerdere ondernemingen.
Hoeveelheid starters
In 2020 zijn er 236.589 bedrijven gestart, waarvan 138.568 zzp’ers. Het is niet vast te stellen hoeveel startende bedrijven, gestart na 15 maart 2020, omzetverlies hebben geleden vanwege COVID-19. Doordat er voor deze bedrijven geen referentieomzet beschikbaar is in voorgaande jaren, kan niet worden vastgesteld hoeveel omzetverlies er geleden is. Bij de Tegemoetkoming Starters zal het derde kwartaal van 2020, toen er slechts beperkte gedragsmaatregelen van kracht waren, als referentieomzet gebruikt worden. Bij uitvoering van deze regeling zal meer duidelijk worden over de omvang en het omzetverlies van deze groep. Naast de groep starters die hard getroffen wordt, zijn er namelijk ook veel starters die juist een onderneming hebben opgericht die inspeelt op de huidige situatie, zoals webshops en afhaalrestaurants.
Weging alternatieven
De Tegemoetkoming Starters zal een aparte regeling zijn. Het is niet mogelijk de tegemoetkoming voor starters binnen de bestaande regelingen uit te voeren zonder dat dit gevolgen met zich meebrengt voor tijdige uitbetaling aan andere ondernemers.
Er zijn naast de Tegemoetkoming Starters twee alternatieven onderzocht:
Het eerste alternatief was om op basis van een berekening steun uit te keren aan de onderneming. Daarbij zou de referentieomzet worden geconstrueerd op basis van het gemiddelde van vergelijkbare ondernemingen. Het is dan echter niet mogelijk om het omzetverlies van ondernemingen in beeld te brengen, waardoor het niet mogelijk is om te controleren of ondernemingen wel of geen recht hebben op de subsidie en zo ja, hoeveel subsidie. Er ontstaan door dit geconstrueerde omzetverlies ongelijke situaties met ondernemingen die nét geen starter zijn. Daarmee zou de doelmatigheid van de regelingen en gelijke behandeling van aanvragers in het geding komen en zou er te grote druk ontstaan op de uitvoering.
Het tweede alternatief was het uitkeren van een forfaitair bedrag aan startende ondernemingen. Dit zou betekenen dat alle startende ondernemingen, eventueel tot een bepaalde peildatum, een vast bedrag zouden ontvangen. Dit is een zeer ongerichte maatregel, waarmee enerzijds ondernemingen zouden worden gesubsidieerd die geen significante negatieve gevolgen van de coronamaatregelen ondervinden dan wel niet actief zijn en anderzijds ondernemingen te weinig subsidie zouden ontvangen ten opzichte van hun omzetverlies en vaste lasten.
Het uitgangspunt voor een tegemoetkoming voor starters is dat de regeling voldoende recht doet aan de situatie van de individuele ondernemer, schrijven de bewindslieden. Met de Tegemoetkoming Starters vindt het kabinet dat aan deze voorwaarde wordt voldaan, waar dat bij de alternatieven niet het geval zou zijn. Daarnaast wordt met het gebruik van derde kwartaal van 2020 voor de bepaling van de referentieomzet de kans op over- of onder-subsidiëring in sterke mate verkleind.
Derden-verklaring niet wenselijk
Risico’s op misbruik of oneigenlijk gebruik kunnen ten dele worden gemitigeerd door een derdenverklaring. Deze is nu al voor specifieke aanvragen van de NOW en TVL vereist. Het kabinet acht echter bij de startersregeling een derden-verklaring niet wenselijk.
De verklaring moet zien op gegevens die (financiële) informatie van het bedrijf bevestigen. Bij starters is echter zeer de vraag op basis van welke gegevens zo’n verklaring dan zou moeten worden opgesteld. Daarnaast moeten duidelijke richtlijnen worden meegegeven aan de verstrekkers van zo’n verklaring, anders zullen deze zo’n verklaring niet kunnen of willen afgeven. Het probleem is juist dat dergelijke richtlijnen, over hoe een referentieomzet vast te stellen van een startende ondernemers, niet goed zijn op te stellen.
Naast de inhoudelijke dilemma’s, zijn er ook bezwaren in het kader van de uitvoerbaarheid van de regeling. Een verklaring van een derde is een verklaring die (al dan niet steekproefsgewijs) handmatig gecontroleerd moet worden en waar voor aanvragers hoge kosten aan verbonden kunnen zijn. Dit betekent een extra uitvoeringslast voor UWV en RVO en een extra last voor aanvragers, met name voor het mkb. Deze lasten en de kosten voor de ondernemer staan qua administratieve lasten en bedrag niet in verhouding tot het te verwachten gemiddelde subsidiebedrag per ondernemer.
Uitvoering bij RVO
Het optuigen van een nieuwe regeling bij gemeenten of provincies vergt een nieuwe infrastructuur. Door de tegemoetkoming voor starters door de RVO te laten uitvoeren, kan gebruik worden gemaakt van de daar al aanwezige kennis en systemen. De regeling zal immers veel gelijkenissen hebben met de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL).
Geef een reactie