Een administrateur/boekhouder heeft van 2012 tot en met 2017 in totaal ruim €1,3 miljoen onrechtmatig onttrokken aan twee opdrachtgevers. Met de Belastingdienst lag hij vervolgens in de clinch over de vraag of dat bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) of als winst uit onderneming moet worden aangemerkt in zijn IB-aangifte.
De rechtbank Gelderland oordeelt dat er sprake is van ROW en niet van winst uit onderneming. Het geheel van de op toe-eigening gerichte handelingen zijn namelijk puur vanuit een privéoogmerk verricht en hebben niets van doen met het ondernemerschap van de boekhouder.
Uitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2021:2461
De boekhouder heeft een eenmanszaak waarmee hij de administratie en boekhouding verzorgde bij drie BV’s. Na een boekenonderzoek naar zijn btw-aangiften werd een forensisch accountant ingeschakeld. Die concludeerde dat de boekhouder van 2012 tot en met 2017 voor €1,3 miljoen onrechtmatig had onttrokken aan twee van de opdrachtgevers. De Belastingdienst legde hem daarna navorderingsaanslagen op.
Bij de belastingkamer is vervolgens in geschil of de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2017 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de onrechtmatig onttrokken bedragen bij de boekhouder kunnen worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet IB 2001 en zo ja, of de boekhouder een voorziening kan vormen in verband met de terugbetaling van deze bedragen.
Verdediging boekhouder
De boekhouder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van ROW, omdat hij geen arbeid heeft verricht en er vanwege de pakkans met de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting geen redelijkerwijs te verwachten voordeel was. Mocht er wel arbeid zijn verricht, stelt de boekhouder gehandeld te hebben in het kader van zijn onderneming en winst uit onderneming te hebben genoten. Vanwege de beoogde en reeds plaatsgevonden hebbende terugbetalingen kan volgens de boekhouder dan elk jaar een voorziening worden gevormd. De boekhouder verwijst naar een vonnis en de afspraken die de fiscus heeft gemaakt met de benadeelde partijen over het verrekenen van terugbetaalde bedragen. Verder voert de boekhouder aan dat het handhaven van de aanslagen zijn pogingen om de schuldeisers te betalen, bemoeilijkt hetgeen niet in het maatschappelijke belang is.
Standpunt Belastingdienst
De fiscus is van mening dat de boekhouder wel arbeid heeft verricht in de vorm van overboekingen naar zijn eigen rekening en naar de rekening van de onderneming en door het opstellen van valse facturen. De boekhouder kon ook redelijkerwijs voordeel verwachten, gelet op het feit dat pas tijdens het boekenonderzoek de verduistering werd ontdekt. Omdat het ontvreemden van gelden niet valt onder het voeren van een deugdelijke administratie, zoals omschreven in de overeenkomst van opdracht, is sprake van ROW. Verder heeft de boekhouder niet aannemelijk gemaakt dat hij een terugbetalingsverplichting heeft dan wel in de jaren 2012 tot en met 2017 terugbetalingen heeft verricht, waardoor er geen voorziening kan worden gevormd.
Oordeel rechtbank: ROW
Een resultaat kan slechts inkomen zijn indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt, overweegt de rechtbank bij de beoordeling van het geschil. Volgens vaste jurisprudentie worden als uitgangspunt de volgende drie algemene voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: (1) deelname aan het economische verkeer, (2) het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en (3) de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs – in de toekomst – kan worden behaald.
Objectieve voordeelsverwachting
De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen.
Handelingen puur vanuit een privéoogmerk verricht
De ondernemer heeft in zijn functie van boekhouder van zijn opdrachtgevers over gelden kunnen beschikken en zich deze gelden tot een bedrag van ruim € 1.300.000 toegeëigend. Het geheel van de op de voormelde toe-eigening gerichte handelingen die de ondernemer in zijn positie als boekhouder heeft verricht, te weten – kort gezegd – het overmaken van gelden naar zijn privébankrekening en de bankrekening van zijn eenmanszaak en het indienen van valse facturen, vormt, naar het oordeel van de rechtbank, een werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 van de Wet IB 2001. Deze handelingen zijn puur vanuit een privéoogmerk verricht en hebben niets van doen met het ondernemerschap van de boekhouder. De ontvangen gelden kwalificeren naar het oordeel van de rechtbank dan ook als resultaat uit overige werkzaamheden en niet als winst uit onderneming.
Geef een reactie