Een brief die twee eigenaren van een accountantskantoor aan relaties stuurden over de ziekmelding van hun zakenpartner na een conflict ging veel te ver, oordeelt de Accountantskamer. De AA die de brief verstuurde krijgt daarom een berisping opgelegd. De twee accountants die de nieuwe partners zouden worden van het kantoor kregen de brief onder ogen, maar drongen niet aan op het verwijderen van de grievende informatie. Dat levert hen een waarschuwing op bij de tuchtrechter.
Uitspraak: 20-2626, 2627, 2628 AA AA RA
Conflict zakenpartners
De AA en een niet-accountant dreven van 1 januari 2017 tot en met 3 augustus 2020 samen met de klager (mr. drs. X RA RB) een accountantskantoor via een maatschap. Die laatste raakte per 2 februari 2020 arbeidsongeschikt als gevolg van een conflict dat in de loop van 2019 met zijn zakenpartners was ontstaan. De zakenpartners zegden de maatschapsovereenkomst met ingang van 4 augustus 2020 op en zetten het accountantskantoor vanaf die tijd voort via een BV. Op 1 oktober 2020 werd de cliëntenportefeuille verkocht aan een ander accountantskantoor. De overname-overeenkomst is getekend op 28 september 2020.
Brief aan relaties
Op 27 oktober 2020 stuurden de AA en de niet-accountant die de cliëntenportefeuille hadden verkocht een brief aan de relaties van hun accountantskantoor:
De arbeidsongeschikt geraakte accountant vroeg daarop zijn voormalige zakenpartners en de twee nieuwe partners om een rectificatie van de brief. In het rectificatieverzoek liet hij weten dat hij de inhoud van de brief en de wijze waarop daarin over hem wordt gesproken een grove inbreuk op zijn privacy en in strijd met de gedragsregels voor accountants vond. Ook liet hij weten dat hij van die brief ernstige overlast heeft ondervonden. Aan dat verzoek werd echter niet voldaan.
Brief niet proportioneel
De accountant stapte daarop naar de Accountantskamer. De tuchtrechter is het geheel met hem eens dat de brief niet door de beugel kon. Over de AA die samen met de niet-accountant de brief verstuurde oordeelt de Accountantskamer:
De wijze waarop betrokkene de cliënten heeft geïnformeerd betreft niet enkel een zakelijke weergave van wijzigingen binnen het kantoor. In de brief wordt immers gesuggereerd dat klager niet daadwerkelijk ziek is, dat hij vóór zijn ziekmelding al gedreigd heeft met de mogelijkheid om zich ziek te melden en dat hij dat dreigement daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Die informatie was naar het oordeel van de Accountantskamer overbodig, subjectief, beschadigend en grievend voor klager. Dit geldt temeer nu aan betrokkene al bekend was dat de door [X] ingeschakelde verzekeraar [X] per 3 februari 2020 voor 80-100% arbeidsongeschikt had geacht. In weerwil van het standpunt van betrokkene ziet de Accountantskamer geen enkele reden om aan te nemen dat deze op de persoon van klager gerichte informatie nodig en daarmee proportioneel was. Het komt de Accountantskamer daarbij voor dat betrokkene tegen de achtergrond van het conflict met klager louter zijn eigen belang voorop heeft gesteld onder voorbijgaan van het voor hem kenbare belang van klager om niet in zijn eer en goede naam te worden aangetast. Deze handelwijze is in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit. Het verwijt is daarom gegrond.
Twee nieuwe partners ook verantwoordelijk door niets te doen
De twee nieuwe partners stelden bij de Accountantskamer dat zij buiten het conflict staan en op geen enkele manier verantwoordelijk zijn voor de uitlatingen in de brief. De tuchtrechter is het daar niet mee eens:
Op de zitting is evenwel gebleken dat [Y2] en [Y3] de brief van 27 oktober 2020 hebben gelezen vóórdat deze aan de cliënten van het accountantskantoor van [Y1] werd verzonden. Zij hebben besloten om zich niet met de inhoud en verzending daarvan te bemoeien. Daarbij hebben zij overwogen dat dit louter de verantwoordelijkheid van [Y1] en [B] betrof en dat zij zich afzijdig wilden houden van het conflict tussen de maten. Verder zijn [Y2] en [Y3] er nogmaals op gewezen dat de brief ook daadwerkelijk was verstuurd toen klager hen in zijn brief van 5 november 2020 om een rectificatie daarvan vroeg. In de brief wordt de naam van hun accountantskantoor verder expliciet genoemd en wordt de samenwerking tussen de beide kantoren aan de orde gesteld. De Accountantskamer is van oordeel dat [Y2] en [Y3] hierdoor met de handelwijze van [Y1] in verband zijn gebracht in de zin van artikel 7 lid 1 VGBA. De brief van 27 oktober 2020 was, zoals hiervoor al is overwogen, ten aanzien van klager onnodig grievend. [Y2] en [Y3] werden aldus geconfronteerd met niet integer handelen van hun nieuwe partner [Y1]. Naar het oordeel van de Accountantskamer had het op hun weg gelegen om bij [Y1], vóór het verzenden van de brief, aan te dringen op het verwijderen van de grievende informatie ten aanzien van klager en de informatie over de beëindigde samenwerking in meer neutrale bewoordingen weer te geven, dan wel, indien dat geen effect zou hebben gehad, om zich ten overstaan van de geadresseerden van de brief van die informatie te distantiëren. Dit laatste geldt des te meer nu klager hen bij zijn brief van 5 november 2020 uitdrukkelijk heeft verzocht om te zorgen voor een rectificatie van de brief van 27 oktober 2020. [Y2] en [Y3] hebben evenwel geen van beide gedaan. Zij hebben daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit.
Geef een reactie