De Hoge Raad heeft voormalig bestuursvoorzitter Gertjan Kroon van het GVB gedeeltelijk in het gelijk gesteld over de conclusies die in een persbericht en het jaarverslag van het Amsterdamse vervoersbedrijf werden gepubliceerd over een forensisch onderzoek door BDO. Het persbericht volgde in 2012 op een onderzoek door BDO naar mogelijke misstanden bij GVB. Kroon vindt onder anderen dat in het persbericht werd gesuggereerd dat er veel meer aan de hand is dan er feitelijk is geconstateerd door BDO. De Hoge Raad oordeelt nu dat het Gerechtshof onvoldoende is ingegaan op dat bezwaar van de oud GVB’er en zich daar opnieuw over moet buigen. Daarmee volgt de Hoge Raad de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2021:1093
In 2012 verschenen berichten in De Telegraaf over mogelijke misstanden bij GVB. In die publicaties werd gesuggereerd dat bij GVB is gefraudeerd en dat sprake was van onregelmatigheden binnen het bedrijf. Naar aanleiding van de eerste publicaties in de media heeft de Raad van Commissarissen (RvC), die op basis van de statuten de bestuurders van GVB benoemt, op 10 april 2012 opdracht gegeven aan BDO Investigations tot een feitelijk onderzoek naar de in de media vermelde kwesties.
Rechtszaken over publicaties
In het forensische onderzoek concludeerde BDO dat er weliswaar fouten waren gemaakt bij aanbestedingen, maar van de in de Telegraaf gesuggereerde fraude was echter geen sprake. De inmiddels vertrokken topman Kroon begon daarna een rechtszaak tegen GVB omdat hij zich door enkele publicaties van het vervoersbedrijf in zijn naam en goede eer aangetast voelde. Bij de rechtbank stelde hij dat het GVB met de conclusies zoals gepubliceerd in het jaarverslag onrechtmatig tegen hem (en zijn medebestuurders) had gehandeld. Kroon wilde dat het GVB de tekst over ‘structureel’ onbehoorlijk bestuurlijk gedrag zou rectificeren in een persbericht, op de website en in het eerstvolgende jaarverslag, en hem € 10.000 schadevergoeding zou betalen plus ruim negenduizend euro aan buitengerechtelijke kosten zou vergoeden. De rechter (2017) en het gerechtshof (2019) wezen de eisen echter af.
Klachten bij Hoge Raad
De voormalig GVB-topman liet het er niet bij zitten en ging in cassatie bij de Hoge Raad. Daar klaagde hij onder meer dat het hof heeft verzuimd in te gaan op de vraag of de bevindingen van BDO de in het persbericht onder het kopje ‘good governance’ weergegeven conclusies in zijn totaliteit konden dragen. In het bijzonder motiveerde het hof volgens hem niet waarom de geconstateerde schending van de aanbestedings- en inkoopregels meebrengt dat er, zoals in de gewraakte publicaties wordt gesteld, structureel sprake is geweest van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van ‘good governance’ voor wat betreft aspecten van integriteit, rechtmatigheid, doelmatigheid en verantwoordelijkheid. Kroon betoogde dat de RvC, door in het persbericht en jaarverslag de verwijten die ter zake dienend zouden zijn voor de daarin verwoorde conclusies niet concreet te benoemen, heeft gesuggereerd dat er veel meer aan de hand is dan er feitelijk is geconstateerd door BDO. Daarop is het hof niet ingegaan. Evenmin is het hof ingegaan op zijn betoog dat de conclusie dat “structureel sprake is geweest” van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van ‘good governance’, disproportioneel is.
Hoge Raad is het eens met Kroon
Deze klachten slagen, oordeelt de Hoge Raad:
‘[eiser] heeft in feitelijke instanties weliswaar niet betwist dat over een periode van ongeveer zes jaar in vijf op de ongeveer honderd gevallen niet volgens de regels is aanbesteed, maar hij heeft – kort gezegd – aangevoerd dat deze feiten de door de RvC gepubliceerde conclusies (in het persbericht onder het kopje ‘good governance’) niet, althans niet zonder vermelding van de daaraan ten grondslag liggende gedragingen, kunnen dragen, en dat de conclusie in het persbericht en het jaarverslag dat er structureel sprake is geweest van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van ‘good governance’, disproportioneel is. Met zijn oordeel in rov. 3.9 dat de RvC de vrijheid had om te oordelen dat schending van de aanbestedingsregels ernstig is, om het aantal van vijf schendingen ernstig te achten, om de bevindingen van het ‘opknippen’ van opdrachten op te vatten als blijk of vermoeden van opzet, en om te oordelen dat (ook) de bestuursvoorzitter een belangrijke verantwoordelijkheid had om dergelijke schendingen te voorkomen, alsook met zijn oordeel dat de RvC gelet hierop in redelijkheid tot zijn conclusies kon komen, heeft het hof onvoldoende gerespondeerd op dit betoog van [eiser].’
De Hoge Raad vernietigt daarom het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 september 2019 en verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
Geef een reactie