
Om te bepalen waar iemand woont, mag de Belastingdienst niet louter uitgaan van waar iemand is ingeschreven. De situatie in de werkelijkheid is leidend, oordeelt de rechter in een geschil tussen de voormalig CFO van SBM Offshore en de fiscus.
De man, wiens identiteit door De Telegraaf op basis van de anonieme rechterlijke uitspraak is achterhaald, werkte bij het bedrijf als CFO op basis van een arbeidsovereenkomst (maandelijks goed voor € 29.540), maar had ook nog een managementovereenkomst met de bovenliggende vennootschap, waaraan hij als bestuurder nog 20% van zijn tijd besteedde. In 2014 verhuist SBM van het fiscaal vriendelijke Monaco naar Nederland; twee jaar later volgt de CFO dat voorbeeld. Hij doet IB-aangifte over 2016: zijn belastbaar inkomen is een dikke € 865.000, maar die aangifte wordt niet geaccepteerd door de fiscus: de man woonde heel 2016 in Nederland, is het standpunt.
Na bezwaar is de fiscus bereid tot aanpassing, maar de zaak komt toch voor de rechter. Die moet oordelen of de man inderdaad voor de inkomstenbelasting heel 2016 in Nederland woonde en of Nederland inkomstenbelasting kan heffen over de inkomsten die betrekking hebben op de periode vóór 18 april 2016, de datum van zijn verhuizing naar Nederland.
Duurzame band of materiële werkelijkheid?
De Belastingdienst is van mening dat de CFO een ‘duurzame band van persoonlijke aard’ had met Nederland die reeds vóór zijn verhuizing naar Nederland bestond. Argumenten daarvoor zijn onder meer dat hij Nederlander is en dat hij een huis, verzekering en auto had in Nederland. Maar of iemand al dan niet in Nederland woont, wordt bepaald door de materiële werkelijkheid, overweegt de rechter. ‘Er is sprake van een woonplaats in een land als alle omstandigheden van het geval erop wijzen dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en dat specifieke land.’
Niet aannemelijk is dat hij al voor zijn verhuizing als inwoner van Nederland aangemerkt moet worden. ‘De rechtbank acht daarbij mede van belang dat niet in geschil is dat belanghebbende in de onderhavige periode in [Monaco] werkzaam was en ook in [Monaco] verbleef.’ De woning in Nederland is namelijk eigendom van zijn echtgenote. Hij is daarheen verhuisd in 2016. De verzekeringen en de auto hebben niet aantoonbaar betrekking op de periode 1 januari 2016 tot 18 april 2016. ‘Het dossier bevat slechts een factuur van de aankoop van een auto in april 2016.’
Standpunt niet onderbouwd
De fiscus heeft ook niet aangetoond dat de CFO al veel werk (meer dan 20 procent van zijn tijd) besteedde aan Nederlandse dochtervennootschappen van het concern. ‘Het had op de weg van de inspecteur gelegen om zijn standpunt nader te onderbouwen. Zeker aangezien door belanghebbende is gesteld dat het aantal dagen dat hij in 2016 heeft besteed aan zijn taken als statutair bestuurder zelfs minder dan de overeengekomen 20 procent bedroeg.’
De CFO krijgt nog een schadevergoeding van € 1.000 omdat het geschil niet binnen een redelijke termijn is beslecht. Hij heeft in juni 2019 bezwaar gemaakt en nu pas is een rechterlijke uitspraak gedaan.
Geef een reactie