
Bij het bepalen van het premie-inkomen is de tijdsevenredige herleiding beperkt tot gevallen van migratie in de loop van het kalenderjaar en niet van toepassing in het geval van overlijden. Bij migratie in het buitenland ontstaat namelijk premieplicht en daardoor is het waarschijnlijk dat de totale premie (indien binnenlandse en buitenlandse premie worden samengenomen) het maximum overschrijdt van hetgeen verschuldigd is op basis van het maximum premie-inkomen.
De erven van een op 19 juni 2017 overleden erflater hebben een aangifte 2017 IB/PVV ingediend waarbij ze een verzamelinkomen hebben aangegeven van € 46.728 en een premie-inkomen van € 33.791, wat het maximum inkomen over 2017 is.
A1-verklaring
De premieplicht voor de volksverzekeringen is beperkt tot de periode van 1 januari 2017 tot en met 18 juni 2017. Tot het inkomen van de erflater behoren in 2017 arbeidsinkomsten uit het buitenland. Ondanks dat de erflater werkzaam was in het buitenland is hij onderworpen aan de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving voor het bepalen van het maximum premie-inkomen vanwege de A1-verklaring.
De erven doen een verzoek om ambtshalve vermindering vanwege elders belast inkomen in het kader van de werkzaamheden van erflater gedurende 2017 en om een tijdsevenredige herleiding van het premie-inkomen in het kader van het overlijden.
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil gesteld dat op grond van artikel 2.5 van de Regeling Wfsv, als het tijdvak van premieplicht, anders dan door overlijden, korter is dan het kalenderjaar, het premie-inkomen naar tijdsevenredigheid wordt afgeleid van het maximum premie-inkomen.
De erven willen ook van de rechtbank weten of dat rechtvaardig is en in overeenstemming met Europees recht.
Bij overlijden geen tijdsevenredige herleiding
Volgens het hof, die de rechtbank volgt, voorziet de Nederlandse wetgeving in tijdsevenredige verlaging van het maximum premie-inkomen voor bepaalde gevallen waarin de premieplichtige gedurende een deel van het jaar niet premieplichtig is. In de wet is expliciet bepaald dat het geval van overlijden daar niet onder valt.
Hierbij verklaart het hof dat het niet bevoegd is de innerlijke waarde of billijkheid van de regelgeving te toetsen. Bij de totstandkoming van de regeling voor de regels over de premieheffing, waaronder de tijdsevenredige verlaging van het maximum premie-inkomen, heeft het hof verwezen naar een arrest van 14 maart 2001.
Uit dat arrest bleek dat het niet tijdsevenredig verlagen van het maximum premie-inkomen in het jaar waarin een werknemer niet het gehele jaar verzekerd is, voor de volksverzekeringen als gevolg van migratie binnen de EU, in strijd is met de vrijheid van werknemersverkeer.
Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens
De enkele stelling van de erfgenamen dat het niet voorzien van een tijdsevenredige verlaging bij overlijden in strijd is met het vrije verkeer en artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM wordt door het hof verworpen.
Het EVRM verbiedt niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt.
Zelfde behandeling
Het hof oordeelde verder dat de erflater die werkzaam was in het buitenland, maar onderworpen aan de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving voor het bepalen van het maximum premie-inkomen, hetzelfde is behandeld als een werknemer die in Nederland werkzaam is en onderworpen aan de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving, en die gedurende het jaar overlijdt.
De vergelijking met het geval van een migrerende werknemer die voor zijn werkzaamheden wel in het buitenland verzekerd is gaat niet op, omdat deze werknemer niet in dezelfde omstandigheden verkeert als de erflater en in verband daarmee met dubbele heffing geconfronteerd kan worden.
De slotsom van het hof is dan ook dat niet kan worden gezegd dat de erflater een slechtere behandeling ten deel valt en dat het hoger beroep ongegrond is.
Geef een reactie