Een BV is opgericht in 1989 en verricht holdingactiviteiten, waarbij een dga 100% aandeelhouder is. In 2018 leent de dga in privé een bedrag van € 1.000.000,- uit aan een zakelijke vriend uit de vastgoedsector. Het rentepercentage dat de dga en zijn vriend overeenkomen is 7% met een looptijd van een jaar, zonder zekerheden. De dga leent de € 1.000.000,- zelf van de BV tegen een rentepercentage van 2% en een looptijd van 5 jaar.
In de jaarrekening over 2018 vermeld de BV een rentebate van € 18.301; de dga ontvangt in 2018 een bedrag van € 64.166 aan rente van derden. De inspecteur legt een aanslag vennootschapsbelasting over 2018 op waarbij hij de winst corrigeert met een bedrag van € 45.866,-. Dit is het verschil tussen de rente die de dga heeft ontvangen en de rente die de BV van haar dga heeft ontvangen.
De inspecteur stelt dat hij de winstcorrectie terecht heeft doorgevoerd en dat het in feite de BV is geweest die in feite € 1.000.000,- heeft uitgeleend, zodat per saldo de ontvangen rente van 7% tot de winst van de BV moet worden gerekend. Die rentebaten zijn immers een voordeel dat, onder welke naam en in welke vorm ook, wordt verkregen uit de onderneming van de BV. Volgens hem is het gedeeltelijk afzien van de rentebaten, ten gunste van de dga een niet aan de onderneming te relateren vermogensvermindering, zodat het resultaat gecorrigeerd moet worden. Er is geen zakelijke reden waarom de BV maar een gedeelte van de betaalde rentebaten in haar resultaat zou hoeven opnemen.
Lening heeft privékarakter, geen sprake van winstgemis
Ook stelt de inspecteur dat de BV een onzakelijke lening heeft afgesloten met de dga waarbij de rente van 2% gecorrigeerd moet worden naar een zakelijke rente van 7%. De inspecteur stelt verder dat het (gedeeltelijk) afzien van de rentebaten ten gunste van de aandeelhouder, een vermogensverschuiving is, waarbij de BV de dga als aandeelhouder heeft willen bevoordelen en dat de dga zich van die bevoordeling bewust is geweest, of redelijkerwijs bewust had moeten zijn. Er is dan, volgens hem, ook sprake van een (verkapte) winstuitdeling van de BV aan de dga, die bestaat uit het verschil in rentebaten die de dga heeft ontvangen en de rentebaten die de BV van de dga heeft ontvangen.
De BV stelt dat de dga heeft besloten om in privé een lening te verstrekken aan derden, te weten een zakelijke vriend met een vastgoedonderneming. Vanwege het privé karakter van de transactie heeft de dga bewust besloten om de BV buiten de transactie te laten. De lening had een privé karakter zodat het zuiver was dat de dga die leenovereenkomst sloot en niet de BV. Er is dan ook geen sprake van enig winstgemis volgens de BV. De BV heeft vervolgens met de dga een zakelijke leenovereenkomst gesloten waarbij de leenvoorwaarden, zoals het rentepercentage en looptijd, zakelijk waren.
De rechtbank overweegt dat de BV vrij is om zijn onderneming naar eigen inzicht uit te oefenen en dat de rechtbank voor het vaststellen van de belastbare winst van de BV in beginsel dient uit te gaan van het door haar werkelijk behaalde resultaat. Dat is alleen anders als de inspecteur aannemelijk maakt dat de BV met de aandeelhouder een overeenkomst sluit waarbij zij voor de prestaties waartoe zij zich verbindt, een vergoeding bedingt die lager is dan van een niet-aandeelhouder met de bedoeling de aandeelhouder te bevoordelen.
Basis voor zakelijke rente is rente op staatsobligaties
De inspecteur heeft, zo overweegt de rechtbank, de leenovereenkomsten tussen de BV en de dga en die tussen de dga en zakelijke vriend met elkaar vergeleken en is tot de conclusie gekomen dat het risico voor de geldverstrekkers nagenoeg gelijk is geweest. De dga zou de lening aan de BV alleen terug kunnen betalen als hij de lening van zijn zakelijke vriend terugbetaald kreeg, en in beide overeenkomsten geen zekerheden zijn bedongen.
De BV stelt dat de dga een goede vermogenspositie heeft zodat hij een financieel solide debiteur is. Vanwege de overwaarde in het onroerend goed van de dga, kon deze wel degelijk gelden terugbetalen als zijn zakelijke vriend de leningen niet zouden kunnen betalen. De BV is voor het bepalen van de zakelijke rente, als basis uitgegaan van de rente op staatsobligaties, als volledig risicoloze lening, en heeft die verhoogd met een passende extra risico-opslag, zoals beschreven staat op de site van de Belastingdienst over het bepalen van een zakelijke rente. Omdat de rente op staatsobligaties destijds negatief was en de rente op de kapitaalmarkt ook negatief was, was een opslag van rente van 2%, volgens de BV zakelijk.
BV is met verstrekte lening aan dga te vergelijken met particuliere belegger
De rechtbank voegt daar aan toe dat de BV als gelduitlener aan haar aandeelhouder in beginsel niet moet worden vergeleken met een gelduitlenende financiële instelling, maar met een particuliere belegger. De rente moet daarom worden gesteld op het door een particuliere belegger te behalen rendement op een geldlening aan een derde. Die geldlening is wat betreft omvang, looptijd en risico vergelijkbaar met de lening die de BV aan haar aandeelhouder heeft verstrekt. Hierbij moet er van worden uitgegaan dat de particuliere belegger geen andere relatie heeft met de geldlener dan voortvloeit uit de overeenkomst van geldlening.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de BV met de dga een rente overeen is gekomen die lager is dan zij van een niet-aandeelhouder zou hebben bedongen. De inspecteur heeft geen inzicht gegeven in het verschil in risico dat de BV loopt bij de geldverstrekking aan de dga en de geldverstrekking van de dga aan zijn zakelijke vriend. Dat risico wordt niet alleen bepaald op basis van de volgens de al dan niet gestelde zekerheden, maar ook op basis van de vermogenspositie van de lener.
Lening is terugbetaald, geen sprake van vermogensverschuiving
De inspecteur heeft niets gesteld over de vermogenspositie van de zakelijke vriend van de dga zodat de rechtbank niet kan vaststellen of de zakelijke vriend ook qua vermogenspositie in dezelfde positie verkeert als de dga. Dat 7% een zakelijke rente is voor de leenovereenkomst die de BV met de dga heeft gesloten, is dus niet aannemelijk gemaakt door de inspecteur. Ook is door de inspecteur niet gemotiveerd gesteld welk percentage dan wel een zakelijke rente-opslag zou zijn geweest. Daarmee heeft de inspecteur dus niet aannemelijk gemaakt dat de lening tussen de BV en de dga niet zakelijk was.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat er geen grond is voor het aannemen van de stelling dat sprake is van een verkapte winstuitdeling. Er is geen sprake geweest van een onttrekking oftewel een vermogensverschuiving tussen de BV en de dga. Het uitgeleende bedrag is immers inmiddels geheel terugbetaald aan de BV en het verschil in ontvangen rentebaten ad € 45.866,- heeft nooit tot het vermogen van de BV behoord.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2024:6105
Geef een reactie