Een man en een vrouw zijn voor 1 januari 2018 getrouwd en hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen. Door het huwelijk is dus een wettelijke gemeenschap van goederen ontstaan. Door het indienen van een verzoek tot echtscheiding is die gemeenschap op 20 juli 2023 ontbonden. In geschil voor de rechtbank Gelderland is hoe de gemeenschap moet worden verdeeld na de echtscheiding. De man en de vrouw zijn het wel met elkaar eens over de peildatum van 30 juni 2022 voor de samenstelling en waardering van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
Bij het in kaart brengen welke goederen tot de wettelijke gemeenschap behoren zijn de aandelen in een BV die een waarde vertegenwoordigen van ruim 4 miljoen euro punt van discussie. De vrouw voert aan dat bij de waardering van de aandelen rekening moet worden gehouden met de contante waarde van de AB-claim en niet met de nominale waarde.
Waardedrukkende invloed belastingclaim op AB-aandelen
In haar beroep verwijst zij naar een uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:583). Die heeft daarin beslistdat de waardedrukkende invloed van de belastingclaim op AB-aandelen gewaardeerd moet worden op de contante waarde van het geldende belastingtarief en niet op de nominale waarde. Volgens haar financieel adviseur is de belastinglatentie slechts 8,22%. Dit is de contante waarde van die claim gebaseerd op het nominale tarief 2022 in box 2 van 26,9%.
De man is van mening dat de Hoge Raad zich in het genoemde arrest niet heeft uitgesproken over de waardering van de latente AB-claim. Hij stelt dat de latente belastingclaim gelijk is aan het bedrag van de AB-heffing die zou moeten worden betaald bij een verkoop van een BV of uitkering van het vermogen op de peildatum en dat is 26,9%.
Sprake van vervreemding belang bij levering aandelen
De rechtbank overweegt dat de aandelen van de BV juridisch op naam van de man staan. Op grond van de wettelijke gemeenschap zijn beide partijen, ieder voor een gelijk deel (50%) aanmerkelijk belanghouder. De aandelen worden aan de man toebedeeld tegen een waarde van € 4.048.202,- . De vrouw vervreemdt haar belang bij de levering van de aandelen aan de man.
Normaliter betekent ‘vervreemden’ fiscaal afrekenen over de meerwaarde (overdrachtsprijs – verkrijgingsprijs) tegen het box 2 tarief van 26,9%. Volgens de rechtbank voorkomt artikel 4.17 Wet IB deze afrekening als aan de voorwaarden uit dit artikel wordt voldaan. De man verkrijgt door de levering 100% van de aandelen in ruil waarvoor hij de helft van de genoemde waarde aan de vrouw betaalt. De man zal eveneens gebruik maken van de mogelijkheid om de heffing van inkomstenbelasting ter zake van dit aanmerkelijk belang ‘door te schuiven’.
Als er niet wordt doorgeschoven zouden de man en de vrouw een bedrag aan inkomstenbelasting ter grootte van 26,9% van de waarde van de aandelen op de peildatum verschuldigd zijn. Punt van discussie tussen beiden is de vraag of het doorschuiven bij de man meebrengt dat de latent verschuldigde inkomstenbelasting in aanmerking dient te worden genomen voor een lager bedrag dan overeenkomt met 26,9% van de waarde van de aandelen op de peildatum.
Geen sprake van vordering maar daadwerkelijke uitkering
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad dat het gaat om de waardering van een vordering. In dit geval is er echter geen sprake van een vordering, maar van een daadwerkelijke uitkering van de helft van de waarde. En net zoals de man rendement kan halen op de nu niet betaalde doorgeschoven inkomstenbelasting, kan de vrouw dat ook. Zij kan bovendien met haar uitkering wegens overbedeling rendement halen. Volgens de rechtbank wordt zij dus op geen enkele wijze benadeeld doordat de man de door hem verschuldigde inkomstenbelasting vanwege de AB-claim niet meteen afrekent, maar op een later moment in de toekomst.
De rechtbank oordeelt dat bij deze vermogensafrekening de waarde van de aandelen (net als de waarde van alle andere vermogenscomponenten) wordt vastgesteld op het bedrag dat zou zijn ontvangen bij verkoop daarvan op de peildatum. Dit uitgangspunt zal dan ook moeten worden gehanteerd bij de bepaling van de waarde van de AB-claim. De rechtbank oordeelt dan ook dat rekening moet worden gehouden met een verschuldigde dividendbelasting van 26,9%.
De waarde van de aandelen bedraagt na een correctie van advocaatkosten en coronasubsidie € 4.053.301,-. Deze waarde bedraagt na dividendbelasting € 2.967.845,70,-. Hiervan komt 50% aan de vrouw toe.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2024:3100
Geef een reactie