
Een ondernemer drijft twee ondernemingen in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de ene onderneming bestaan uit het verlenen van (belasting)advies en het verzorgen van de administratie voor cliënten. De bedrijfsactiviteiten van de tweede onderneming bestaan uit assurantiebemiddeling en advies. De aanslag van de door de belastingadviseur ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2017 en 2019 is conform de aangifte vastgesteld. Voor deze jaren heeft de belastingadviseur per kwartaal aangiften omzetbelasting ingediend en de kleine ondernemingsregeling (KOR) toegepast.
In juli 2020 vindt er een boekenonderzoek plaats naar de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV en de aangifte OB voor het jaar 2018. In oktober 2021 wordt dat onderzoek uitgebreid naar de jaren 2017 en 2019. In het controlerapport is vermeld dat de belastingadviseur zijn administratie niet, in- of extern, geautomatiseerd verwerkt. Omdat de belastingadviseur niet meegewerkt heeft aan het boekenonderzoek, is het niet bekend op welke wijze hij in de controlejaren zijn administratie heeft bijgehouden.
Opgevraagde bankafschriften moeten inzicht in administratie geven
Omdat de belastingadviseur geen inzage heeft gegeven in zijn gevoerde administratie vraagt de inspecteur bankafschriften op voor de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020 en doet hij derdenonderzoek. Met behulp van de bankafschriften probeert de inspecteur na te gaan hoeveel geld de belastingadviseur in de controlejaren van zijn klanten heeft ontvangen.
In zijn controlerapport tekent de inspecteur op dat de ontvangen assurantiën premies geen omzet vormen; deze bedragen moet de belastingadviseur immers, minus de provisies, overmaken aan de verzekeringsmaatschappijen. De omzet uit de belastingadviespraktijk betreft de bruto omzet, inclusief omzetbelasting. Om een beeld te krijgen hoeveel provisie de belastingadviseur per jaar ontvangt heeft hij bij een aantal verzekeraars derdenonderzoek gedaan. Uit de opgevraagde bankafschriften blijkt dat de daadwerkelijk gerealiseerde omzetten aanzienlijk hoger zijn dan in de aangiften zijn opgenomen.
Geen kasadministratie overhandigd
Naast de bankontvangsten vinden er ook nog ontvangsten contant plaats. Uit het vorige boekenonderzoek is gebleken dat de belastingadviseur zijn omzet zowel per bank als per kas ontvangt. Het is echter niet bekend wat de verhouding tussen kas en bankontvangsten is. De belastingadviseur heeft voor dit boekenonderzoek geen kasadministratie overhandigd. De inspecteur schat daarom de contante ontvangsten op 15%.
Naast correcties op de omzet corrigeert de inspecteur diverse aangegeven kosten. Zo heeft de belastingadviseur in 2017 in zijn onderneming hogere loonkosten aangegeven dan in de aangifte loonheffing. Over het jaar 2018 is € 3.600,- aan loonkosten aangegeven maar is er geen aangifte loonheffing ingediend. In de winst -en verliesrekening van 2017 en 2019 sluiten de huisvestingskosten niet aan bij de via de bank betaalde bedragen. De overige bedrijfskosten schat de inspecteur op basis van de branchegegevens.
Op basis van branchegegevens heeft de inspecteur de overige bedrijfskosten op 20% van de netto omzet vastgesteld. Voor het berekenen van de theoretische voorbelasting op basis van de omzet sluit hij hierop aan. Voor de aftrekbaarheid van de voorbelasting van de overige bedrijfskosten schat de inspecteur in dat 90% hiervan onder het algemene en 10% onder lage tarief valt. De inspecteur constateert dat de percentuele afwijking in de verschuldigde belasting voor de inkomstenbelasting voor de jaren 2017, 2018 en 2019 respectievelijk 63%, 81% en 77% bedraagt.
Eerder op onvoldoende aangegeven omzet gewezen
De inspecteur legt naheffings-en navorderingsaanslagen op. De belastingadviseur is er in het boekenonderzoek over de jaren 2010 tot en met 2013 al op gewezen dat hij onvoldoende omzet aangaf. Omdat het gaat om het bewust elk jaar onvoldoende omzet aan geven is er daarom sprake van opzet. In geval van opzet legt de Belastingdienst in de regel een boete op van 50% van de boetegrondslag. Omdat de belastingadviseur in de inkomstenbelasting en omzetbelasting voor hetzelfde feit beboet wordt matigt de inspecteur de boete tot een percentage van 30% van de grondslag.
De belastingadviseur is het niet eens met de naheffingen en correcties en stelt voor de rechtbank Gelderland dat de omzetbijtelling onvoldoende is onderbouwd en de voorbelasting niet voor het juiste bedrag is gecorrigeerd. De belastingadviseur stelt dat de correcties ongefundeerd zijn en dat uit de stukken niet te herleiden is hoe de inspecteur aan de berekende bedragen komt. Verder vindt de belastingadviseur dat zijn hoorplicht is geschonden.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de belastingadviseur driemaal heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek en dat is voldoende. De belastingadviseur heeft na de derde uitnodiging aangegeven dat hij niet op kantoor van de Belastingdienst wenste te verschijnen en aangegeven dat het hoorgesprek bij hem op kantoor moet plaatsvinden op een nader overeen te komen tijdstip. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur zich terecht op het standpunt gesteld dat de belastingadviseur hiermee expliciet heeft afgezien van zijn recht om gehoord te worden.
Aannemelijk gemaakt dat werkelijke omzet aanzienlijk hoger is dan aangegeven
De rechtbank oordeelt dat de door de inspecteur toegepaste correcties juist zijn geweest. Op grond van de opgevraagde bankafschriften en gegevens van derden heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk gerealiseerde omzetten met betrekking tot de diensten als assuradeur en als belastingadviseur aanzienlijk hoger zijn dan de omzetten die in de aangiften zijn opgenomen. De inspecteur heeft in de bezwaarfase al de analyses van de bankafschriften en de verkregen informatie van de verzekeringsmaatschappijen overgelegd. Daarom zijn de correcties niet ongefundeerd zoals de belastingadviseur stelde.
Verder heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank bij de OB rekening gehouden met een aftrek voorbelasting en heeft hij de bedrijfskosten op basis van de branchegegevens vastgesteld. De inspecteur heeft rekening gehouden met een hoger bedrag aan voorbelasting dan dat de belastingadviseur in aftrek heeft gebracht. Er is daarom sprake van redelijke schattingen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de belastingadviseur enkel gesteld dat de omzetcorrecties onjuist en ongefundeerd zijn en dat de voorbelasting van de huisvestingskosten en overige bedrijfskosten niet volledig in aftrek zijn toegestaan. De rechtbank oordeelt dat de belastingadviseur geen objectieve gegevens heeft overgelegd waarmee hij aannemelijk maakt dat een hoger bedrag aan kosten in aanmerking moet worden genomen dan de inspecteur al heeft gedaan. Hetzelfde geldt voor de aftrek van voorbelasting.
Opgelegde boetes zijn passend en geboden
Wat betreft de opgelegde boetes is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur overtuigend aangetoond heeft dat het aan opzet van de belastingadviseur te wijten is dat de verschuldigde omzetbelasting (gedeeltelijk) niet is betaald. De belastingadviseur heef in de voorliggende jaren de KOR toegepast en nihilaangiften omzetbelasting ingediend, terwijl de omzet van zijn belastingadviespraktijk en de verschuldigde omzetbelasting substantieel hoger was dan de aangegeven omzet en het maximumbedrag waarvoor de KOR mag worden toegepast.
Mede gelet op zijn professionele achtergrond kan het niet anders dan dat hij zich bewust was van de door hem verschuldigde omzetbelasting. Door niettemin de KOR aan te geven in zijn aangiften en nihilaangiften OB te doen kan het niet anders dan dat de belastingadviseur heeft gewild dat (gedeeltelijk) geen omzetbelasting werd betaald of althans dat hij de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. In verband met overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank hierin aanleiding de boetes met 5% te verminderen.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2024:6650
Geef een reactie