Een (inmiddels ex-) deurwaarder dient de ene naar de andere klacht in bij de Accountantskamer tegen drie registeraccountants. Vooralsnog met weinig succes. Misschien dat hij met zijn laatst ingediende klacht meer succes heeft?
Drie registeraccountants waren als accountant in business werkzaam bij het Bureau Financieel Toezicht ( BFT), een zelfstandig bestuursorgaan dat is belast met onder meer het – voornamelijk preventief – financieel toezicht op gerechtsdeurwaarders, gericht op het waarborgen van het maatschappelijk vertrouwen dat aan gerechtsdeurwaarders toevertrouwde gelden veilig en zeker zijn. De accountants hebben een voormalig deurwaarder in het kader van de uitoefening van hun functie bij het BFT meermalen aangesproken op de niet-nakoming van zijn financiële en administratieve verplichtingen.
Namens het BFT hebben zij twee klachten ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders bij de rechtbank te Amsterdam. Beide klachten zijn gegrond verklaard. De eerste klacht heeft ertoe geleid dat de deurwaarder in hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam is geschorst. De tweede klacht heeft ertoe geleid dat de deurwaarder uit het ambt van deurwaarder is ontzet.
De deurwaarder heeft bij de Accountantskamer meerdere klachten ingediend tegen de accountants. Deze klachten zijn door de Accountantskamer allen niet-ontvankelijk verklaard.
De klacht
In dit klaagschrift verwijt de ex-deurwaarder een van de RA’s dat hij (mede namens de andere twee accountants) een valse verklaring heeft afgelegd ter zitting van het CBb. Daarmee zouden zij hebben gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.
De accountants hebben zich op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard,
a) op grond van het ‘ne bis in idem’-beginsel,
b) om reden van overschrijding van de termijn van drie jaar bedoeld in artikel 22 lid 1 Wtra en
c) vanwege schending van de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde
Overweging
De Accountantskamer zegt hierover: ‘Aangezien de klacht is beperkt tot – kort gezegd- het afleggen van een valse verklaring ter zitting van het CBb van 6 februari 2014, behoeft hetgeen aan het niet-ontvankelijkheidsverweer ten grondslag is gelegd als hiervoor weergegeven onder a) en b) geen nadere bespreking dan dat de klacht blijkbaar ziet op handelen dat zich binnen de driejaarstermijn van artikel 22 lid 1 Wtra heeft voorgedaan en niet eerder in een klacht aan de Accountantskamer is voorgelegd.’
En over de schending van de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde zegt de Accountantskamer: ‘Weliswaar is van de zijde van betrokkenen gesteld dat sprake is van schending van de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde door, indien al sprake zou zijn van relevante nieuwe feiten, deze niet bij het hoger beroep van de eerdere tuchtprocedure aan de orde te stellen maar thans in een nieuwe klacht aan de Accountantskamer voor te leggen, doch daarenboven heeft te gelden dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure, dat een klager een in een bepaald feitencomplex grondslag vindende klacht bij de tuchtrechter indient, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van een eerdere klacht bij de klager bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn. Voorts brengen eisen van een goede tuchtprocesorde met zich dat een klager zoveel mogelijk zijn klachten tegen een accountant tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt. Zulks geldt te meer indien alle klachten hun grondslag vinden in hetzelfde feitencomplex, zoals in het onderhavige geval.’
Beslissing
De Accountantskamer constateert dat de deurwaarder al in een eerdere klacht had moeten klagen over de valse verklaring. Hij had daar de mogelijkheid toe. Nu de klacht in een nieuw klaagschrift is ingediend, moet deze dan ook alleen daarom al niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Accountantskamer wijst de ex-deurwaarder er ook nog op dat, mocht hij ook willen klagen over het feit dat de RA’s destijds hun klachten tegen de deurwaarder bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (en in hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam) op gebrekkig onderzoeksmateriaal hebben gebaseerd, de klacht in zoverre ook niet-ontvankelijk is, omdat deze strijdig met het ‘ne bis in idem’- beginsel is ingediend. Deze kwestie is immers al – in verschillende varianten – in de eerdere tuchtklachten van de deurwaarder tegen de accountants aan de orde geweest.
Wederom dus geen succesvolle afloop voor de ex-deurwaarder.
15/1247-1248-1249 Wtra AK, 25 september 2015
Geef een reactie