Het kabinet tekent beroep aan tegen het besluit van de Europese Commissie in de Starbucks-zaak. Het kabinet vindt dat de Commissie niet overtuigend aantoont dat de Belastingdienst zou zijn afgeweken van de wettelijke regels en dat sprake is van staatssteun.
Dat blijkt uit een brief van minister Dijsselbloem en staatssecretaris Wiebes van Financiën waarin zij de Tweede Kamer informeren over de kabinetsreactie op het besluit van de Europese Commissie inzake Starbucks.
Belasting kunstmatig verlaagd
In oktober kwam de Europese Commissie tot de conclusie dat Nederland de Amerikaanse koffieketen Starbucks staatssteun zou hebben gegeven. Volgens onderzoek van de Commissie zijn de belastingen die Starbucks betaalde kunstmatig verlaagd door een fiscale ruling van de Belastingdienst. Een fiscale ruling is legaal, maar in het geval van Starbucks werden kunstmatige en complexe methoden goedgekeurd om de belastbare winst voor de ondernemingen te bepalen. Uit het onderzoek van de Commissie is gebleken dat een fiscale ruling van de Nederlandse autoriteiten van 2008 een selectief voordeel heeft verleend aan Starbucks, waardoor de belastingdruk van die onderneming sinds 2008 ten onrechte met 20 tot 30 miljoen euro is verminderd. De belastingen die Starbucks betaalde, werden door de ruling kunstmatig verlaagd.
De Commissie heeft Nederland bevolen de onbetaalde belasting van Starbucks terug te vorderen, om een einde te maken aan het oneerlijke concurrentievoordeel en om te garanderen dat de onderneming op dezelfde wijze behandeld wordt als andere ondernemingen in vergelijkbare situaties.
Zekerheid vooraf
Een van de sterktes van het Nederlandse beleid is volgens Dijsselbloem en Wiebes het geven van zekerheid vooraf door de Nederlandse Belastingdienst. Dit kan door middel van rulings. Het kabinet hecht grote waarde aan de Nederlandse praktijk van zekerheid vooraf, volledig in lijn met de wetgeving en internationale OESO-methoden. De uitspraak van de Europese Commissie in de Starbucks-zaak, sluit volgens de bewindslieden echter niet aan bij de nationale regelgeving en het OESO-kader. ‘Het besluit van de Commissie in de Starbucks-zaak richt zich op de Advance Pricing Agreement (APA) tussen de Belastingdienst en Starbucks. Hierbij heeft de Belastingdienst gebruikgemaakt van het internationale OESO-kader voor verrekenprijzen via de zogenoemde Transactional Net Margin Method. Deze methode is er op gericht onderdelen van internationaal opererende ondernemingen fiscaal hetzelfde te behandelen als zelfstandig opererende nationale ondernemingen; winst wordt op een voor iedereen gelijke wijze belast waar waarde wordt gecreëerd. De Commissie geeft in het besluit een eigen uitleg en toepassing aan de OESO-richtlijnen over de verrekenprijsmethoden, met als resultaat dat volgens de Commissie de zogenoemde Comparable Uncontrolled Price method (CUP) toegepast had moeten worden. De Nederlandse regering is van mening dat in het geval van Starbucks de CUP-methode niet toegepast had kunnen worden, omdat er geen geschikte data voorhanden zijn. Bovendien gebruikt de Commissie in haar besluit een nieuw, eigen criterium voor winstberekening dat niet bij de nationale regelgeving en het OESO-kader aansluit. De Commissie geeft in haar besluit inzake Starbucks aan dat het door haar toegepaste zakelijkheidsbeginsel niet het zakelijkheidsbeginsel is dat voortvloeit uit artikel 9 OESO-modelverdrag. Hierdoor ontstaat er onduidelijkheid en onzekerheid. Bij de Belastingdienst over welke regels op welke manier toegepast moeten worden. Bij bedrijven over de juiste toepassing van regels in rulings.’
Om hierover duidelijkheid en jurisprudentie te krijgen tekent het kabinet beroep aan.
Geef een reactie