De Belastingdienst/Toeslagen kan voorschotten kinderopvangtoeslag uiterlijk vijf jaren nadat ze waren verstrekt, in het nadeel van de aanvrager herzien. Deze termijn komt overeen met de termijn waarbinnen de definitieve vaststelling van een toeslag op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke toeslagen (Awir) kan worden herzien. Daarnaast kan ervoor worden gekozen de mogelijkheid van herziening van verleende voorschotten of lagere vaststelling van de toeslag te koppelen aan de uiterste ‘redelijke termijn’ waarbinnen een toeslag moet worden vastgesteld. Die uiterste ‘redelijke termijn’ zou kunnen worden bepaald op drie jaren. Dat is ook de termijn waarbinnen een belastingaanslag definitief moet worden vastgesteld.
Dat adviseert staatsraad advocaat-generaal Keus in zijn conclusie die hij woensdag heeft uitgebracht. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had hem gevraagd een conclusie te nemen in zes zaken waarin de Belastingdienst/Toeslagen meer dan vijf jaar nadat de voorschotten kinderopvangtoeslag waren verstrekt, de voorschotten in het nadeel van de aanvragers had herzien of de kinderopvangtoeslag definitief lager had vastgesteld.
Vijf jaren
De definitieve vaststelling van een toeslag kan op grond van de Awir worden herzien binnen een termijn van vijf jaren na het jaar waarop de toeslag betrekking heeft. Deze termijn zou volgens de staatsraad advocaat-generaal ook moeten gelden als de toeslag nog niet definitief is vastgesteld. Dit betekent dat de termijn waarbinnen een voorschot in het nadeel van de aanvrager kan worden herzien of waarbinnen de definitieve toeslag lager kan worden vastgesteld, in ieder geval vijf jaren na het betrokken jaar eindigt, aldus staatsraad advocaat-generaal Keus. Dat is echter anders, als pas na het verstrijken van die termijn relevante fiscale gegevens beschikbaar komen of een wijziging ondergaan.
Drie jaren
Een andere mogelijkheid is volgens de staatsraad advocaat-generaal om aan te sluiten bij de uiterste ‘redelijke termijn’ waarbinnen de toeslag definitief moet worden vastgesteld. Die uiterste ‘redelijke termijn’ zou dan beperkt moeten worden tot drie jaren. Die termijn is gelijk aan de termijn waarbinnen een belastingaanslag definitief moet worden vastgesteld op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Een probleem hierbij is volgens Keus wel, dat de uiterste ‘redelijke termijn’ niet wezenlijk van de andere beslistermijnen van de Awir verschilt en dat aan een overschrijding van die termijn dan ook moeilijk zwaardere rechtsgevolgen kunnen worden verbonden. Ook zouden bij aansluiting bij die termijn meer uitzonderingen moeten worden gemaakt op het verbod om voorschotten in het nadeel van de aanvrager te herzien of om de definitieve toeslag lager vast te stellen. Het stelsel van belastingheffing zal bovendien over enige tijd worden gewijzigd, waarbij de termijn van drie jaren voor het vaststellen van een belastingaanslag sterk zal worden bekort.
Rechtszekerheid
De staatsraad advocaat-generaal concludeert dat een termijn van drie jaren voor de herziening van een voorschot niet alleen op grond van het rechtszekerheidsbeginsel kan worden gehanteerd. Als de wetgever had willen aansluiten bij die termijn in de belastingwetgeving, dan zou hij deze korte(re) termijn wel in de Awir hebben vastgelegd.
Geef een reactie