Een AA wordt onder meer verweten dat hij opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven in de relatie tussen een mediator en de verzekeraar Nationale Nederlanden. Het klaagschrift komt echter drie jaar en vier dagen na constatering van bepaalde feiten binnen bij de Accountantskamer.
Van een vennootschap was vanaf 1999 geen jaarrekening meer samengesteld, geen aangifte vennootschapsbelasting meer gedaan en niet meer voldaan aan de publicatieplicht bij de Kamer van Koophandel. De bedoeling was dat er vanaf 2009 weer reguliere aangiften zouden worden ingediend. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft in december 2009 met de eigenaar van de vennootschap een vaststellingsovereenkomst gesloten over hoe met zijn reeds ingegane pensioen moest worden omgegaan en met de verrekening in 2009; ook werd daarin afgesproken dat geen beroep meer mogelijk was. Op enig moment is er onenigheid ontstaan over de pensioenkwestie tussen de eigenaar en zijn zoon. De accountant heeft aan een andere AA, werkzaam als mediator, een opdracht gegeven om te proberen de tussen partijen lopende discussie “tot een voor beide partijen aanvaardbare afronding te brengen”. Dit is niet gelukt en de mediator heeft in juli 2012 de andere accountant geadviseerd de zaak over te dragen aan de verzekeraar Nationale Nederlanden.
Klachten
De accountant wordt verweten dat dat hij in een brief ten onrechte heeft gesteld dat de door hem vanaf het fiscaal jaar 2003 gebruikte balansposten, waaronder de pensioenvoorziening, door de Belastingdienst waren aangeleverd en dat er een afspraak was gemaakt met de Belastingdienst over het in stand laten van de ambtshalve aanslagen tot en met 2002. Tevens wordt hem verweten dat hij opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven inzake de relatie tussen de mediator en de verzekeraar Nationale Nederlanden, die de mediator met medeweten/medewerking van de accountant in strijd met de waarheid presenteerde als onafhankelijk en onpartijdig NMI-mediator. Daarnaast wordt hem verweten dat hij op de aan hem gemelde tekortkomingen in de door hem verrichte of te verrichten werkzaamheden, niet op een van een accountant te verwachten wijze heeft gereageerd, maar zich achter de rug van de directeur van de vennootschap om per brief van 20 september 2011 tegen de mediator heeft beroepen op een bejegeningsconflict, terwijl hij de eigenaar nooit te kennen heeft gegeven dat hij zich geïntimideerd en bedreigd heeft gevoeld.
De mediator wordt verweten dat dat hij samen met de accountant opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven inzake de relatie tussen hem en de verzekeraar Nationale Nederlanden, die hem met medeweten/medewerking van de accountant in strijd met de waarheid presenteerde als onafhankelijk en onpartijdig NMI-mediator. Tevens wordt hem verweten dat hij de eigenaar niet heeft geïnformeerd over het feit dat de accountant zich per brief van 20 september 2011 tot hem had gewend met de mededeling dat hij zich geïntimideerd en bedreigd had gevoeld.
Niet-ontvankelijk
In artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, is bepaald dat de Accountantskamer geen klacht meer in behandeling kan nemen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Het gaat er daardoor niet om of, en zo ja wanneer, een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar of en, zo ja, wanneer een klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat een handelen of nalaten in strijd is met de hiervoor bedoelde wet- en regelgeving.
Volgens de Accountantskamer wordt het klaagschrift van deze zaak, binnengekomen op 21 september 2015, niet zodanig opgevat dat het (ook) klachten bevat over de werkzaamheden die de accountant van mei 2009 tot in 2012 voor de eigenaar heeft verricht, maar de eigenaar heeft daaraan in de stukken en ter zitting wel veel aandacht besteed. Voor zover in deze zaak bedoeld is om klachten over die werkzaamheden in te dienen, stuiten deze af op de vermelde termijn van drie jaren omdat, zo blijkt uit de e-mail van 17 september 2012, de eigenaar toen al zodanige feiten had geconstateerd dat daarop redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22, eerste lid, Wtra kon worden gebaseerd. De Accountantskamer kan, nu het klaagschrift op 21 september 2015 bij haar is ingekomen, niet ingaan op al hetgeen de eigenaar in deze zaak over die werkzaamheden heeft gesteld. De klachtenonderdelen die hierop betrekking hebben, worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Gronden van de beslissing
De rechter vindt dat de accountant voldoende heeft betwist dat hij in een brief ten onrechte heeft gesteld dat de door hem vanaf het fiscaal jaar 2003 gebruikte balansposten, waaronder de pensioenvoorziening, door de Belastingdienst waren aangeleverd. En dat er een afspraak was gemaakt met de Belastingdienst over het in stand laten van de ambtshalve aanslagen tot en met 2002. De Accountantskamer verklaart deze klacht dan ook ongegrond.
De Accountantskamer overweegt verder dat niet valt in te zien waarin de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid schuilt van het door de AA aan de mediator melden dat hij zich geïntimideerd en bedreigd heeft gevoeld, zonder dit ooit aan de eigenaar te hebben laten weten en het door de mediator niet informeren van de eigenaar dat de AA dit in een brief aan hem had gemeld. De betreffende klachtonderdelen moeten daarom eveneens ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De klacht wordt – voor zover ontvankelijk – in al haar onderdelen ongegrond verklaard.
15/1996 en 15/1997 Wtra AK van 18 april 2016
Geef een reactie