Voor de zevende keer dient een voormalig deurwaarder een klacht in tegen twee registeraccountants, werkzaam bij het BFT. De accountants voeren aan dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid c.q. misbruik van recht.
Twee registeraccountants, werkzaam bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) hebben een deurwaarder meermalen aangesproken op de niet-nakoming van zijn uit de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) voortvloeiende financiële en administratieve verplichtingen. De accountants hebben namens het BFT twee klachten ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders bij de rechtbank te Amsterdam, welke klachten beide gegrond zijn verklaard. De eerste klacht heeft ertoe geleid dat de deurwaarder in hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam is geschorst. De laatste klacht heeft ertoe geleid dat de deurwaarder uit het ambt van deurwaarder is ontzet.
De deurwaarder heeft inmiddels zes tuchtklachten bij de Accountantskamer ingediend. Deze zijn allen niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard. De zevende klacht betreft het verwijt aan de accountants dat zij hebben geweigerd om aan de door de deurwaarder gedane verzoeken gehoor te geven om justificatoir en objectiveerbaar materiaal – waaruit volgt dat zij hebben geconstateerd of berekend dat op enig moment sprake was van een bewaartekort bij de deurwaarder, zoals de accountants op de zitting bij het CBb hebben verklaard – te verstrekken.
Misbruik van recht
De accountants bepleiten de niet-ontvankelijkheid van de klacht. Daartoe voeren zij aan dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid c.q. misbruik van recht. Tevens beroepen zij zich op het ‘ne bis in idem’-beginsel en tenslotte zijn zij van mening dat de voormalig deurwaarder de driejaarstermijn in de zin van artikel 22 lid 1, van de Wtra heeft overschreden.
Volgens de Accountantskamer stelt het verweer van de RA’s onder meer de meer principiële vraag aan de orde of de deurwaarder, die al eerder klachten tegen de accountants heeft ingediend, opnieuw een klacht tegen de accountants mag indienen, en zo ja, in welke gevallen dat dan mogelijk is. De Wtra kent, anders dan in het tuchtrecht bij diverse andere beroepsgroepen wettelijk is geregeld, geen eigen regeling voor de hier aan de orde zijnde rechtsvraag. Deze rechtsvraag dient daarom (enkel) aan de hand van beginselen van een behoorlijke tuchtprocesorde te worden beoordeeld, daarbij rekening houdend met de bijzonderheden van het accountantsberoep, en kent verschillende uitingsvormen.
Er is volgens de Accountantskamer onder meer sprake van misbruik van tucht(proces)recht indien is gebleken dat op voorhand is uitgesloten dat de behandeling van de klacht zou kunnen bijdragen aan de doelstelling van de tuchtrechtspraak. Klager maakt misbruik van zijn bevoegdheid indien hij het indienen van de klacht, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de accountant, achterwege had behoren te laten. Hiervan kan sprake zijn als klager zijn klacht baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van tucht(proces)recht past terughoudendheid gelet op het recht op onbelemmerde toegang tot de tuchtrechter.
Ook strijdig met “ne bis in idem” beginsel
In deze zaak concludeert de Accountantskamer dat sprake is van misbruik van tucht(proces)recht, in het bijzonder misbruik van bevoegdheid en dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De Accountantskamer is ook van oordeel dat in dit geval ook sprake is van strijdigheid met het beginsel ‘ne bis in idem’. De klacht is volgens de rechters in wezen te vereenzelvigen met de eerdere door de voormalig deurwaarder tegen de accountants ingediende klachten. ‘In een dergelijk geval brengen eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde en met name het daaruit voortvloeiende beginsel van ‘ne bis in idem’ met zich dat, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, welke gesteld noch gebleken zijn, door die klager niet andermaal een tuchtprocedure kan worden aangevangen, leidende tot een hernieuwde inhoudelijke beoordeling van dat handelen. Bijzondere omstandigheden om anders te oordelen, kunnen in ieder geval niet gelegen zijn in feiten of omstandigheden (die als nieuwe argumenten worden aangevoerd) die klager ten tijde van de eerder door hem ingestelde tuchtprocedure bekend waren of hadden kunnen zijn. Van een klager mag worden verwacht dat hij zijn bezwaren tegen een bepaalde gedraging in een klachtenprocedure volledig formuleert,’ aldus de Accountantskamer.
Procedurenummer 15/2729 en 15/2730 Wtra AK
Geef een reactie