Een RA ervaart een beroepsethisch conflict tussen het naleven van het beginsel van integriteit en het beginsel van geheimhouding als bij een civielrechtelijke procedure zijn briefrapport op onvolledige wijze wordt ingebracht.
Feiten
Een chirurg heeft bijna 30 jaar in maatschapsverband gewerkt. Nadat hij uit de maatschap is getreden, is een langdurig conflict tussen de chirurg en de maatschap ontstaan over de financiële afwikkeling van zijn uittreding. De registeraccountant is adviseur van de Coöperatie van Medisch Specialisten, waarvan de chirurgenmaatschap lid is. Op verzoek van de Coöperatie heeft de RA een briefrapport van drie bladzijden opgesteld over de “financiële en fiscale gevolgen DBC systematiek”. De accountant vond het goed dat de Coöperatie dit briefrapport aan haar leden verstrekte. De voorzitter van de Coöperatie is tevens lid van de chirurgenmaatschap. Deze maatschap heeft de eerste en de derde bladzijde van het briefrapport overgelegd in de civiele procedure tussen de chirurg en de chirurgenmaatschap. De chirurg brengt de accountant hiervan op de hoogte en verzoekt hem aan te geven of het briefrapport van hem afkomstig is. Ook wil hij weten of het rapport inderdaad onvolledig is, en zo ja of hij een kopie van het volledige briefrapport kon verkrijgen. De accountant erkent dat het briefrapport van hem afkomstig is, maar weigert met een beroep op zijn geheimhoudingsverplichting (onder vigeur van de VGC) een kopie daarvan aan de chirurg af te geven. Hij geeft geen informatie over het feit dat het briefrapport inderdaad onvolledig in de civiele procedure is ingebracht.
Klacht
De chirurg verwijt de accountant dat hij wist dat er een onvolledig rapport van zijn hand en onder zijn naam is ingebracht in een juridische procedure. Hij heeft vervolgens, ondanks verzoeken van de chirurg, niets ondernomen om dit bij de rechtbank of de chirurgemaatschap te (laten) corrigeren.
Gronden van de beslissing
De Accountantskamer stelt ten eerste dat het fundamentele beginsel van integriteit van een accountant eist dat deze dient te vermijden dat hij in verband wordt gebracht met rapportages en andere informatie die naar zijn oordeel een bewering bevatten die materieel onjuist of misleidend is, op onzorgvuldige wijze is verstrekt of niet volledig is of een verkeerde indruk wekt als gevolg waarvan de bewering als misleidend kan worden ervaren (artikel A-110.2 VGC).
Toen de accountant merkte dat zijn rapport onvolledig was ingebracht bij een civiele procedure had hij zich, volgens de rechter, moeten realiseren dat sprake was van een serieuze bedreiging voor de naleving van het fundamentele beginsel van integriteit. Vervolgens had hij voldoende waarborgen moeten treffen om die bedreiging weg te nemen of terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau. Ook had hij, als hij dit gedaan had, de geconstateerde bedreiging en de naar aanleiding daarvan getroffen waarborgen en zijn conclusie vast moeten leggen.
De accountant had van de compliance-officer van zijn kantoor begrepen dat de plicht tot geheimhouding prevaleerde. Hij dacht dat hij daarom de chirurg niet mocht inlichten dat het in de civiele procedure overgelegde stuk onvolledig was. Ook dacht hij dat hij daarom de chirurg geen kopie van het volledige stuk mocht geven.
Volgens de Accountantskamer had de RA zich niet door dit advies mogen leiden. De rechters volgen de accountant niet in zijn verweer dat hij een beroepsethisch conflict ervoer tussen enerzijds het naleven van het beginsel van integriteit en anderzijds het beginsel van geheimhouding. Nog daargelaten de vraag of zijn briefrapport aan de coöperatie wel vertrouwelijke informatie is, zoals bedoeld in artikel A-100.4 sub d. VGC, had het primair op zijn weg gelegen om bij de coöperatie te informeren of deze er weet van had dat het briefrapport in de civiele procedure was ingebracht, aldus de Accountantskamer. Tevens had de RA moeten nagaan of de coöperatie wist dat het briefrapport onvolledig was ingebracht. Ook had het op zijn weg gelegen om de coöperatie te vragen of zij ermee kon instemmen dat de RA aan de chirurg bekend maakte dat het aan de rechtbank overgelegde stuk inderdaad incompleet was en of hij aan de chirurg een afschrift van het complete briefrapport mocht verstrekken. Als de coöperatie dit geweigerd had, zou de accountant in een beroepsethisch conflict zijn geraakt. De accountant heeft echter helemaal geen contact gehad met de coöperatie. Alleen daarom al is er volgens de rechter geen beroepsethisch conflict ontstaan voor hem.
De Accountantskamer voegt daar nog aan toe dat als de coöperatie niet haar toestemming zou hebben gegeven, de accountant voorrang had moeten geven aan het zich houden aan het fundamentele beginsel van integriteit boven het beginsel van geheimhouding door in ieder geval de chirurg in kennis te stellen van het ontbreken van de tweede pagina van zijn briefrapport.
Het aanbod van de RA tot het afleggen van een getuigenverklaring vormt volgens de Accountantskamer een onvoldoende waarborg voor het wegnemen of op afdoende wijze verminderen van de bedreiging. Dit aanbod heeft hij pas gedaan, terwijl inmiddels de procedure bij de rechtbank was afgerond en de rechtbank mede aan de hand van het onvolledige briefrapport van de accountant had beslist. De accountant heeft hierdoor ook niet voldaan aan de op hem ingevolge artikel A-100.8 VGC rustende verplichting om “onverwijld” waarborgen te treffen die de bedreiging wegnam althans zou terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau.
Maatregel
De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
Geef een reactie