Een registeraccountant kreeg onlangs bij de Accountantskamer onder anderen te horen dat hij volgens twee klagers als (indirect) bestuurder van zijn vennootschap onjuiste, onvolledige en informatie heeft ingebracht in een gerechtelijke procedure die tussen de partijen speelde in het buitenland. Ook nadat hem schriftelijk hierom verzocht was had de RA geen maatregelen genomen om de onjuiste (financiële) verklaringen weg te nemen, te beëindigen of te corrigeren, betoogden de klagers. Hij deed er zelfs een schepje bovenop door in het buitenland strafrechtelijk aangifte tegen de klagers in privé te doen op basis van dezelfde beweringen waarvan hij volgens de klagers nu weet of behoort te weten dat deze onjuist, misleidend en incorrect zijn. In die zaak eiste de RA zes miljoen euro van de klagers.
Wel of geen tuchtzaak?
Het verweer van de RA dat een oordeel over de kwestie primair bij de buitenlandse rechter zou liggen werd door de Accountantskamer niet overgenomen, ‘nu het in deze tuchtzaak gaat om de vraag of betrokkene met het afleggen van deze verklaring tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en niet om de vraag of en in welke mate deze verklaring tot het bewijs bijdraagt in de voor de [land2] rechter aanhangige procedure. Zoals hiervoor onder 4.6. is overwogen, kan het innemen van een civielrechtelijk standpunt door betrokkene, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, echter niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Klagers hebben zulke bijzondere omstandigheden voor dit klachtonderdeel niet althans niet voldoende gesteld laat staan aannemelijk gemaakt.’
Verwijzing naar stukken
De klagers verwezen bij de Accountantskamer ter onderbouwing van hun klacht bovendien naar stukken die bij de in het buitenland gevoerde gerechtelijke procedure waren ingebracht, zonder de stukken daadwerkelijk te overleggen. De Accountantskamer oordeelt dat daarmee niet had mogen worden volstaan en is daarom ‘van oordeel dat klagers, op wie in dezen de bewijslast rust, niet, althans onvoldoende, aannemelijk hebben gemaakt dat hier een door of namens betrokkene ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw was, of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle relevante informatie beschikt, kon worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend.’
De klachten tegen de RA werden in alle onderdelen ongegrond verklaard.
Uitspraak: 17/2735 Wtra AK
Geef een reactie