Een onderzoek dat een heffingsambtenaar uitvoerde in de periode tussen zijn aankondiging om een bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren en de daadwerkelijke uitspraak versterkte zijn positie, oordeelt de Hoge Raad in navolging van het Gerechtshof Den Haag. De rechtbank Den Haag had eerder geoordeeld dat van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar geen sprake was omdat de belanghebbende niet was gehoord.
De zaak draaide om een vrouw die op 25 februari 2010 en 30 september 2011 naheffingsaanslagen parkeerbelasting had ontvangen. Bij de heffingsambtenaar kwam op 4 november 2016 een bezwaarschrift tegen de aanslagen binnen, waarin werd aangevoerd dat de naheffingsaanslagen niet zouden zijn ontvangen. De bezwaartermijn was toen echter allang verstreken, de heffingsambtenaar liet daarom op 18 november 2016 weten dat hij van plan was het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.
Onderzoek
De vrouw liet diezelfde dag nog weten dat zij het daarmee niet eens was, maar op 2 december 2016 verklaarde de gemeente het bezwaarschrift toch niet-ontvankelijk. Na tussentijds uitgevoerd onderzoek werd namelijk duidelijk dat er verschillende keren telefonisch contact met de vrouw was geweest over betalingsregelingen die betrekking hadden op de naheffingsaanslagen. De vrouw zelf ontkende het contact. Ook werd het GBA-adres van de vrouw opgezocht, waaruit bleek dat de naheffingsaanslagen ontvangen moesten zijn.
Geen twijfel mogelijk
Aangezien het horen een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarprocedure, zal het bestuursorgaan slechts bij uitzondering mogen afzien van het horen van een belanghebbende die daar in zijn bezwaarschrift om heeft verzocht, spreekt het Gerechtshof uit. Naar het oordeel van het Hof kan een bestuursorgaan slechts afzien van horen op grond van artikel 7:3, aanhef en letter a, Awb als in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.
Onderzoek afdoende
Het onderzoek naar de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding was in dit geval echter voldoende om geen twijfel te laten bestaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, oordelen het Gerechtshof en de Hoge Raad. ‘Anders dan de Rechtbank, is het Hof van oordeel dat de omstandigheid dat de heffingsambtenaar enig onderzoek heeft verricht naar de eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet in de weg staat aan het constateren dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. Integendeel, dat onderzoek is juist aangewezen, omdat het enkele feit dat sprake is van een termijnoverschrijding nog niet de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar (vgl. HR 2 oktober 2015, nr. 14/06024, ECLI:NL:HR:2015:2898, BNB 2015/218, r.o. 2.3.3 en 2.2.2).
Zorgvuldigheidsbeginsel
Voor zover werd gesteld dat de heffingsambtenaar in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door uitspraak op bezwaar te doen zonder de vrouw te hebben gehoord, overweegt het Hof het volgende. ‘De heffingsambtenaar heeft, alvorens uitspraak te doen, onderzoek gedaan naar de juistheid van belanghebbendes stelling dat zij de naheffingsaanslagen niet heeft ontvangen, en heeft de uitkomst daarvan aan belanghebbendes gemachtigde meegedeeld. In hetgeen de gemachtigde in reactie daarop heeft geschreven, behoefde de heffingsambtenaar geen aanleiding te vinden om belanghebbende te horen. In de uitspraak op bezwaar is de namens belanghebbende in de e-mail van 18 november 2016 ingenomen stelling dat zij de naheffingsaanslagen niet heeft ontvangen, gemotiveerd verworpen.’
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2018:2125
Geef een reactie