Een piloot die vond dat hij recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor loon dat was ontvangen voor werkzaamheden in Frankijk is door de Rechtbank Noord-Holland in het ongelijk gesteld.
De Nederlandse piloot werkte voor een in Londen gevestigde vliegmaatschappij en werd gestationeerd op de luchthaven Charles de Gaulle in Parijs. In 2014 werkte hij 105 dagen, waarvan 72 dagen buiten Frankrijk. De overige 33 dagen bestonden uit: 6 dagen waarop hij tussen luchthavens in Frankrijk vloog, 17 dagen waarop hij stand-by was op de luchthaven Charles de Gaulle, 6 dagen waarop hij een training had nabij de luchthaven Charles de Gaulle en 4 dagen waarop hij in Frankrijk verbleef vanwege een focusgroep.
In zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2014 verzocht hij om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het inkomen dat hij genoten heeft voor de werkzaamheden in Frankijk. De fiscus ging daar echter niet mee akkoord en stelde het verzamelinkomen van de piloot conform de aangifte vast op 136.483 euro. De piloot legde zich daar niet bij neer en betoogde bij de rechter dat hij recht heeft op een aftrek van € 13.125 ter voorkoming van dubbele belasting, omdat de heffing over het loon voor de werkzaamheden in Frankijk aan Frankrijk is toegewezen.
Internationaal verkeer
In haar uitspraak verwijst de Rechtbank Noord-Holland naar artikel 15 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen. Daarin staat onder andere: ‘Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, of aan boord van een schip dat dient voor het vervoer in de binnenwateren, slechts in die Staat belastbaar.’
Verdrag biedt geen soelaas
Omdat het begrip ‘internationaal verkeer’ in het Verdrag verder niet wordt gedefinieerd haakt de rechter aan bij de definitie in artikel 7.3 van de Wet IB 2001. ‘Vast staat dat eiser zijn dienstbetrekking uitoefent aan boord van een luchtvaartuig dat wordt ingezet in het vervoer door de lucht tussen plaatsen buiten Nederland en dat de leiding van [A BEDRIJF] niet in Nederland is gevestigd. Dat betekent dat de beloning van eiser overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, derde lid, van het Verdrag slechts in Nederland belastbaar is (vergelijk HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:701). De omstandigheid dat eiser zijn werkzaamheden gedurende 33 dagen feitelijk uitsluitend binnen Frankrijk heeft verricht doet hier niet aan af, aangezien deze werkzaamheden worden verricht in het kader van voormelde dienstbetrekking.’
Uitspraak: ECLI:NL:RBNHO:2019:927
Geef een reactie