Een senior juriste van ABAB heeft een beroepsfout begaan door een onjuist standpunt van een curator over het pandrecht van een klant van ABAB niet te betwisten, heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch onlangs geoordeeld. Toch hoeft het accountantskantoor niet de door de voormalige klant (Previtech) geëiste schadevergoeding van € 145.094,38 te betalen.
Gezien de opstelling van de curator is het namelijk niet waarschijnlijk dat hij anders had gehandeld als de juriste wél had medegedeeld dat Previtech volgens haar een geldig pandrecht op de vorderingen had, oordeelt het Hof. Previtech heeft volgens de rechter bovendien onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat de schade (het niet volledig hebben kunnen innen van de aan haar verpande debiteuren) in een zodanig verband staat met de beroepsfout van de ABAB-juriste (het niet betwisten van het onjuiste standpunt van de curator) dat die schade als een gevolg van die beroepsfout aan ABAB kan worden toegerekend. Eerder veroordeelde de Rechtbank Zeeland-West-Brabant ABAB nog tot betaling van € 33.213,77, maar daartegen ging de accountant in hoger beroep.
Lening Previtech
Previtech is een bedrijf dat actief is met in- en verkoop van grafische machines. Het bedrijf had een overeenkomst van opdracht met zowel ABAB Accountants als ABAB Advies voor respectievelijk het verlenen van administratieve en financiële diensten en van juridische diensten. In 2012 verstrekte Previtech een lening van 200.000 euro aan het bedrijf Flex Multimedia Service B.V. (FMS).
Pandrecht
Op advies van de vaste contactpersoon van Previtech bij ABAB Accountants bedong Previtech ter zekerheid van haar vordering een stil pandrecht op alle zaken en vorderingen toebehorend aan FMS. ABAB droeg zorg voor de eerste registratie van de pandakte bij de belastingdienst, voor de volgende registraties diende Previtech zelf zorg te dragen. Verschillende debiteurenlijsten van FMS werden bij de belastingdienst geregistreerd.
Faillissement
Met FMS gaat het vervolgens niet goed. Het bedrijf vraagt begin 2015 surseance aan, waarna het kort daarna failliet gaat. Even daarvoor had de juriste nog de pandovereenkomst aan de algemeen directeur van FMS gestuurd en daarbij vermeld dat overgegaan was tot executie van het pandrecht van Previtech door het aanschrijven van de debiteuren. Verder wees zij de directeur erop dat FMS gehouden is hetgeen op haar rekening wordt gestort over te maken naar het bankrekeningnummer van Previtech.
Curator
De curator kondigt vervolgens aan dat hij de gehele debiteurenportefeuille zal verkopen en overdragen. Hij verwijst daarbij naar het arrest ING/Verdonk q.q., waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat een curator debiteurenvorderingen mag incasseren, als de partij die aanspraak maakt op een pandrecht dat pandrecht niet binnen veertien dagen na de faillissementsdatum heeft aangetoond en/of de incasso niet ter hand heeft genomen. De curator stelt zich op het standpunt dat alleen de debiteurenlijsten onvoldoende zijn en de pandakte ontbreekt. Als onderdeel van een doorstart voert de curator zijn voornemen om te verkopen vervolgens uit en verkoopt de portefeuille aan de (oud-)bestuurder van FMS.
Rechtbank
De rechtbank Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde vervolgens in 2016 dat ABAB weliswaar als juridisch professional heeft gewaakt voor de belangen van Previtech en daarmee jegens de pandgever FMS handelde zoals van een zorgvuldig handelend juridisch dienstverlener in gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Dat kon volgens de rechtbank echter niet worden gezegd van de handelwijze van de juriste vanaf het moment dat de bewindvoerder/curator van FMS in contact met haar is getreden met het verzoek om de rechtsgeldigheid van het pandrecht van Previtech aan te tonen. Van haar mocht worden verwacht dat zij zou nagaan of het door de curator verkondigde standpunt met betrekking tot het pandrecht in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot de rechtsgeldigheid van pandrechten. Ook had ze gezien de voorzienbare verstrekkende nadelige gevolgen van de door de curator aangekondigde actie voor Previtech bij het naleven van de op haar rustende zorgplicht ernstig rekening te houden met de omstandigheid dat hiermee de zekerheidsrechten van Previtech onherstelbaar zouden worden aangetast en diende zij hiertegen in verzet te komen door bijvoorbeeld de curator te waarschuwen en hem op voorhand expliciet aansprakelijk te stellen. De rechtbank veroordeelde ABAB daarop tot betaling van € 33.213,77 aan Previtech.
Beroepsfout
In hoger beroep gaat het Hof mee in het oordeel dat de ABAB-juriste een beroepsfout maakte. Toen de juriste van de curator vernam dat hij het pandrecht van Previtech niet erkende en wilde overgaan tot incasso van de vorderingen, had van de juriste als redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mogen worden verwacht dat zij voortvarend, en in ieder geval voor 6 februari 2015, aan de curator had bericht dat Previtech met de maandelijkse registraties van de debiteurenlijsten een geldig openbaar pandrecht op de vorderingen had gevestigd en dat om die reden de curator niet bevoegd was om tot inning van de vorderingen over te gaan. Een dergelijk bericht zou ook hebben geïmpliceerd dat de curator niet tot verkoop van de debiteurenportefeuille mocht overgaan, zoals de curator op 6 februari 2015 heeft gedaan. Bovendien had van de juriste als redelijk bekwaam en redelijk handelend debiteur mogen worden verwacht dat zij na de ontvangst van de brief van 6 februari 2015 van de curator, waarin hij mededeelde tot verkoop van de debiteurenportefeuille over te gaan, alsnog onmiddellijk de curator had gesommeerd om de pandrechten van Previtech te respecteren. Door in voormelde omstandigheden noch op de brief van 3 februari 2015 noch op die van 6 februari 2015 te reageren, kennelijk in de onjuiste veronderstelling dat Previtech geen geldig pandrecht op de vorderingen had, heeft de juriste niet gehandeld zoals van een redelijke bekwaam en redelijk handelend adviseur mocht worden verwacht en heeft zij een beroepsfout gemaakt. ABAB Advies is dan ook als contractspartij van Previtech op grond van artikel 6:76 BW jegens Previtech aansprakelijk voor de schade die Previtech ten gevolge van die beroepsfout heeft geleden.
Causaliteit
Toch wijst het Hof de vorderingen van Previtech af. ABAB verweerde zich namelijk met de stelling dat de schade die Previtech heeft geleden niet in causaal verband staat met de beroepsfout die de juriste heeft gemaakt. Naar het oordeel van het Hof slaagt dit verweer:
‘De curator was er vanaf 23 januari 2015, althans kort na het uitspreken van de surseance van betaling van FMS, van op de hoogte dat Previtech een pandrecht pretendeerde op de debiteurenportefeuille van FMS. [appellanten] heeft onbetwist gesteld dat de daartoe door FMS en Previtech ondertekende debiteurenlijsten onderdeel uitmaakten van de administratie van FMS en dat de curator van die lijsten kennis had. Omdat de curator deze debiteurenlijsten niet voldoende achtte voor een geldig pandrecht, maar daarnaast ook afzonderlijke pandaktes noodzakelijk achtte, weigerde hij het pandrecht van Previtech te erkennen. In de doorstartovereenkomst heeft hij in artikel 7.2 laten opnemen dat wegens het ontbreken van een pandakte de vorderingen niet verpand waren en dat hij ‘bij de huidige stand van zaken’ tot levering van de vorderingen bevoegd was. De curator hield er dus rekening mee dat alsnog kon blijken dat wel degelijk een geldig pandrecht was gevestigd. Dat weerhield hem er niet van om in het kader van de doorstart tot levering van de debiteurenportefeuille over te gaan. Uit zijn e-mail van 6 februari 2015 aan mr. [Senior jurist van Advies] blijkt dat de curator zich op grond van de uitspraak van de Hoge Raad inzake ING/Verdonk bevoegd achtte om tot incassering van de vorderingen over te gaan, ook in het geval dat een derde aanspraak maakt op een pandrecht. Het hof acht het in het licht van de gebeurtenissen die zich na februari 2015 hebben voorgedaan niet waarschijnlijk dat de curator van het ondertekenen van de doorstartovereenkomst, en in dat kader van het leveren van de debiteuren, zou hebben afgezien, indien mr. [Senior jurist van Advies] hem zou hebben bericht dat volgens haar op grond van de uitspraak van de HR van 29 juni 2001 (NJ 2001/662; Meijs q.q./Bank of Tokyo Mitshubishi) met alleen de debiteurenlijsten een geldig pandrecht was gevestigd. Zoals door [appellanten] terecht is aangevoerd, heeft de curator zich, blijkens het verzoekschrift d.d. 20 juli 2015 van mr. Ernste aan de rechter-commissaris in het faillissement van FMS, nog op 1 juli 2015 – en dus na de erkenning door hem van het pandrecht – op het standpunt gesteld dat hij ondanks het bestaan van een geldig pandrecht in februari tot verkoop van de debiteurenportefeuille bevoegd was geweest op grond van de uitspraak van de HR van 22 juni 2007 (NJ 2007/520; ING/Verdonk). Kennelijk bracht volgens de curator deze uitspraak mee dat hij in zijn hoedanigheid, ondanks het bestaan van het pandrecht van Previtech, op 6 feburari 2015 tot uitwinning bevoegd was. Gezien deze opstelling van de curator na 1 juli 2015, en gezien het feit dat hij zich ook in zijn e-mail van 6 februari 2015 op het arrest ING/Verdonk had beroepen, is het niet waarschijnlijk dat hij op 6 februari 2015 van de verkoop van de vorderingen, en daarmee van de doorstart, had afgezien indien mr. [Senior jurist van Advies] uiterlijk 6 februari 2015 aan de curator had medegedeeld dat Previtech haars inziens een geldig pandrecht op de vorderingen had.
In het licht van het door [appellanten] Advies gevoerde verweer heeft Previtech dan ook onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat haar schade (te weten: het niet volledig hebben kunnen innen van de aan haar verpande debiteuren) in een zodanig verband staat met de beroepsfout van mr. [Senior jurist van Advies] (te weten: het niet betwisten van het onjuiste standpunt van de curator), dat die schade als een gevolg van die beroepsfout aan [appellanten] Advies kan worden toegerekend.’
Geef een reactie