De informatiebeschikking die de Belastingdienst oplegde aan een fiscalist uit Capelle aan den IJssel met een eigen accountancy- en belastingadviespraktijk was terecht, oordeelt het Gerechtshof Den Haag. De fiscalist werkte onvoldoende mee aan een boekenonderzoek naar hemzelf en zijn acht vennootschappen.
De fiscalist verricht zijn werkzaamheden als maat in een maatschap en via acht vennootschappen die in de zaak bij het Hof de eisende partijen waren. De fiscalist is onmiddellijk dan wel middellijk 100% aandeelhouder van de vennootschappen. Een van de vennootschappen is de andere maat in de maatschap.
Boekenonderzoek
De fiscus besloot op een bepaald moment een boekenonderzoek in te stellen naar de fiscalist en zijn vennootschappen en wilde inzage in de administratie rond inkomsten- vennootschaps- en omzetbelasting. Daarover was vanaf februari 2017 op verschillende manieren contact, maar van een boekenonderzoek kwam het ondanks herhaalde pogingen van de inspecteur niet. Die gaf daarop in juli 2017 een informatiebeschikking aan de fiscalist op de grond dat hij weigerde om binnen redelijke termijn mee te werken aan een boekenonderzoek en niet bereid was de administratie ter beschikking te stellen.
Hoger beroep
De Rechtbank Den Haag oordeelde dat die beschikking terecht was, maar de fiscalist ging in hoger beroep. Daar voerde hij aan dat hij niet alle gevraagde gegevens die aanleiding zijn geweest voor het afgeven van de informatiebeschikking tijdig heeft kunnen overleggen vanwege onder andere de volgende redenen: (1) het computerprogramma waar een deel van de administratie tot en met 2013 mee is verzorgd, is niet meer beschikbaar waardoor via een externe systeembeheerder toegang tot de gegevens diende te worden verschaft, (2) een deel van de stukken is voor de fiscalist niet digitaal beschikbaar bij de bank en diende aldaar te worden opgevraagd en (3) uit de formele aankondiging van het boekenonderzoek leidde de fiscalist af dat de reikwijdte van het boekenonderzoek was gewijzigd waardoor hij meer gegevens beschikbaar diende te stellen, hetgeen hem meer tijd zou kosten.
Geen succes
Ook bij het Hof haalt de fiscalist echter bakzeil. Het Hof komt tot het oordeel dat de informatiebeschikking rechtmatig is afgegeven en verleent hem ook geen nadere termijn om alsnog aan het informatieverzoek te voldoen. Daarbij wordt overwogen:
‘Blijkens de diverse contactmomenten tussen belanghebbende en de Inspecteur werd belanghebbende in januari 2017 geïnformeerd over het feit dat een boekenonderzoek zou plaatsvinden. Vervolgens, na divers contact tussen partijen, kondigt de Inspecteur het boekenonderzoek op 24 mei 2017 per brief formeel aan, met de mededeling dat het onderzoek op 21 juni 2017 zal aanvangen. Per brief van 21 juni 2017 zegt de Inspecteur – naar aanleiding van een verzoek om uitstel van belanghebbende – toe het onderzoek uit te stellen, te weten tot 17 juli 2017. Belanghebbende deelt vervolgens ongemotiveerd mee de gevraagde informatie pas op 29 november of 1 december 2017 beschikbaar te kunnen stellen. Met dagtekening 17 juli 2017 geeft de Inspecteur de informatiebeschikking af. Belanghebbende heeft derhalve vanaf medio januari 2017 tot en met medio juli 2017 de gelegenheid gehad de gevraagde informatie beschikbaar te stellen. Gedurende deze periode heeft belanghebbende weliswaar een aantal vragen beantwoord en een aantal aangiften ingediend, maar heeft belanghebbende de administratie niet aan de Inspecteur beschikbaar gesteld. Daarbij heeft belanghebbende geen enkel inzicht gegeven in de status van zijn informatieverzoeken bij externe partijen (de externe systeembeheerder en de bank), noch welke informatie hij exact miste en heeft opgevraagd. Het had op de weg van belanghebbende gelegen zijn uitstelverzoeken inhoudelijk te motiveren en inzage te geven in hetgeen belanghebbende precies miste. Ook overigens in het geval de administratie wellicht niet langer op de reguliere wijze te benaderen was, ontslaat dit belanghebbende geenszins van de verplichting te voldoen aan zijn wettelijke verplichting. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om te anticiperen op deze omstandigheden. Daar komt voorts bij dat belanghebbende stelt dat een deel van de administratie niet beschikbaar was. Welk deel wel beschikbaar was heeft belanghebbende niet geconcretiseerd en evenmin (volledig) aan de Inspecteur overgelegd. Daarnaast had het met het oog op de expertise van belanghebbende – werkzaam als fiscalist met een accountants- en adviespraktijk – mogen worden verwacht dat hij genoegzaam bekend is met de verplichtingen van een administratieplichtige zoals genoemd in artikel 52 van de AWR. Op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden komt het Hof dan ook tot de conclusie dat de informatiebeschikking rechtmatig is afgegeven.’
Geef een reactie