Een man diende een tuchtklacht in tegen de accountant van zijn echtgenote, met wie hij in scheiding lag. Hij vond dat de accountant bij zijn bedrijfswaardering onvoldoende oog had voor de belangen van de tegenpartij.
Zaak: 20-777 ANONIEM AA
De echtscheiding tussen de man en de vrouw draaide het uit op mediation. Beide partijen lieten zich door externe adviseurs bijstaan. Er was sprake van een BV met een werkmaatschappij. De accountant die namens de vrouw optrad bepaalde de waarde van het 50%-belang van de vrouw op bijna 4,5 miljoen euro. Volgens de man had de accountant bij die waardebepaling gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Zo had hij zijn waardering niet gebaseerd op eigen onderzoek, onterecht geen goodwill aan de waarde toegekend en ondanks herhaaldelijk verzoeken geen rekenkundige onderbouwing van de waardering verstrekt. De man vond ook dat de accountant onvoldoende oog gehad voor de belangen van de man. De accountant was als adviseur van de vrouw partijdigheid geweest, iets wat volgens de man ook in strijd was met de beroepscode. Hij diende daarom een klacht in bij de Accountantskamer.
Ongegrond
De Accountantskamer deed maandag uitspraak en verklaarde de klacht op alle punten ongegrond. De accountant had geen eigen onderzoek gedaan, maar dat hoefde ook niet aangezien zijn waardebepaling bedoeld was als onderhandelingsbod. Van een rapport waarin conclusies over de waarde van de aandelen zijn getrokken of dat was gericht op waarheidsvinding was geen sprake. Bovendien had betrokkene in de opstelling toegelicht op welke wijze de waardering tot stand is gekomen en was voor hem duidelijk dat het bod bestemd was voor gesprekspartners die werden bijgestaan door deskundigen. Een andere grief was dat de accountant, ondanks herhaaldelijke verzoeken, geen onderbouwing van zijn waardebepaling had gegeven. De Accountantskamer stelt dat een partijadviseur niet zonder meer gehouden is vragen te beantwoorden die aan hem zijn voorgelegd door een ander dan zijn opdrachtgever.
Partijdigheid
De derde klacht betrof de zogenaamde partijdigheid van de accountant. Staat dit niet op gespannen voet met de eisen aan professionaliteit en objectiviteit die aan accountants worden gesteld? Nee, oordeelt de Accountantskamer. Ook als partijadviseur van de echtgenote was de accountant gehouden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Maar de man had verzuimd toe te lichten waar de accountant dan niet objectief zou hebben gehandeld.
Hieraan wordt toegevoegd: ‘Volgens die vaste jurisprudentie van de Accountantskamer kan het door een accountant – al dan niet in rechte – innemen van een civielrechtelijk standpunt namens zijn cliënte, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden (…)Het is eveneens vaste rechtspraak van de Accountantskamer dat een accountant gegevens mag verzamelen ter onderbouwing van een partijstandpunt om daarmee het belang van die partij te dienen, mits de accountant zich daarbij houdt aan het fundamentele beginsel van objectiviteit.’
Geef een reactie