De Belastingdienst is door de rechtbank Den Haag in het gelijk gesteld over naheffingsaanslagen loonheffingen die waren opgelegd aan een schoonmaakbedrijf. Over de onbelaste reiskostenvergoedingen die het schoonmaakbedrijf aan werknemers toekende werd geen enkele onderbouwing in de administratie vastgelegd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten voor een onbelaste kostenvergoeding.
De ondernemingsactiviteiten van een Vof bestonden uit de exploitatie van een schoonmaakbedrijf en het ter beschikking stellen van personeel aan derden. Het bedrijf hield in 2019 op te bestaan. De werknemers voerden schoonmaakwerkzaamheden uit bij diverse horecavestigingen en vakantieparken. Bij een hotel en een partycentrum verrichtten zij afwaswerkzaamheden.
Het bedrijf had onder de noemer reiskostenvergoeding in 2017 in totaal € 66.566 en in 2018 € 85.474 onbelast aan haar werknemers uitbetaald. In de administratie van de Vof bevinden zich geen declaraties van werknemers en geen overzichten waaruit blijkt hoe, per werknemer en per maand, het bedrag aan reiskostenvergoeding is vastgesteld.
Uit onderzoek van de fiscus bleek dat er gedurende het kalenderjaar 2017 € 61.456 en gedurende 2018 € 63.110 te weinig aan CAO-toeslag bijzondere uren was verloond. De Belastingdienst stelde zich daarna op het standpunt dat de werknemers de CAO-toeslagen waar ze recht op hadden wel degelijk hadden ontvangen, maar dan onder de noemer ‘reiskostenvergoedingen’. Verkapt loon dus, waarover heffingsaanslagen werden opgelegd.
De rechtbank oordeelt nu dat dat terecht was. Aangezien de Vof voor deze onbelaste reiskostenvergoeding geen enkele onderbouwing in haar administratie heeft vastgelegd, is niet voldaan aan de vereisten voor een onbelaste kostenvergoeding. Over de onbelast uitbetaalde reiskostenvergoedingen zijn daarom terecht naheffingen opgelegd. Wel wordt de naheffingsaanslag 2017 verminderd.
Uitspraak: ECLI:NL:RBDHA:2021:15112
Geef een reactie