Een ambtenaar heeft tevergeefs zijn voorwaardelijke strafontslag aangevochten bij de rechtbank Amsterdam. De fiscaal partner van de man bezat vermogen op een beleggingsrekening in de Verenigde Staten, dat door beiden niet werd vermeld in hun belastingaangiften. De (voormalige) ambtenaar was het er niet mee eens dat hem daarom voorwaardelijk strafontslag werd aangezegd, maar de rechtbank oordeelt dat die maatregel niet onevenredig is. In de uitspraak staat niet dat het om een belastingambtenaar gaat, maar de rechter oordeelt wel dat juist vanwege de plek waar hij werkte en zijn hoge positie ‘een sterk verhoogde zorgplicht’ op de man rustte ‘om te voldoen aan zijn eigen fiscale verplichtingen’.
Beleggingsrekening
De man werkte van 2006 tot november 2020 bij de overheidsdienst. Hij en zijn partner zijn sinds 1 april 2006 fiscaal partners vanwege de koop van een gemeenschappelijke woning. Uit hoofde van haar werkzaamheden bij een dochteronderneming van een Amerikaans ontving de partner van de man met enige regelmaat opties tot het verkrijgen van aandelen in dit bedrijf. In verband hiermee heeft het bedrijf een beleggingsrekening op naam van de partner van de ambtenaar geopend in de Verenigde Staten. De inkomsten hieruit door verzilvering van opties heeft de partner steeds opgegeven bij haar belastingaangiften, in box 1. Het vermogen dat op de beleggingsrekening zelf staat, is door haar en haar partner in de jaren 2014 tot en met 2017 niet vermeld in hun belastingaangiften.
Rechtszaak
Nadat dat uitkwam werd de man aanvankelijk onvoorwaardelijk ontslagen, maar dat is omgezet in een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar. Bij de rechtbank draaide het om de vraag of de ambtenaar het vermogen op de beleggingsrekening had moeten vermelden in zijn eigen aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2017. Verder is de vraag of, doordat hij hierover geen aangifte heeft gedaan, sprake is van toerekenbaar plichtsverzuim die de straf van voorwaardelijk ontslag rechtvaardigt.
Plichtsverzuim
De rechtbank constateert onder meer dat de man, door de beleggingsrekening niet te vermelden, een onjuiste aangifte IB heeft gedaan over de jaren 2014 tot en met 2017. De rechtbank ziet geen aanleiding het standpunt van de voormalige ambtenaar te volgen dat hij niet verplicht was om de waarde van de beleggingsrekening van zijn partner op te geven. De man had die waarde moeten vermelden in zijn eigen aangiften, waarna hij en zijn partner voor een onderlinge verdeling van het box 3 vermogen konden kiezen.
Dat de belastingaanslagen bij een juiste opgave maar relatief weinig hoger zouden zijn uitgevallen, zoals de man stelt, doet aan de verplichting tot het doen van een volledige en juiste aangifte als zodanig niet af. De ambtenaar was gehouden de beleggingsrekening te vermelden.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht van hem worden verwacht dat hij ieder jaar een juiste aangifte zou doen. De man, die wist dat zijn partner een optiepakket had, had degelijk onderzoek kunnen en moeten instellen naar de (volledige) vermogenspositie van zijn partner en dus naar de wijze waarop het optiepakket was geregeld. De rechtbank onderschrijft daarbij de visie van de overheidsdienst waar hij in dienst was op de zorgplicht die op de man rust. ‘Eiser was [functie] die verantwoordelijk is voor het beleid inzake [functie] . Niet alleen als medewerker van de [verweerder] , maar ook gelet op zijn hoge positie binnen de [verweerder], rustte op eiser een sterk verhoogde zorgplicht om te voldoen aan zijn eigen fiscale verplichtingen.’ Hij had zich er (beter) van moeten vergewissen of zijn aangifte compleet was, temeer ook omdat hij over 2014 100% van de verschuldigde gezamenlijke belasting over het gezamenlijke box 3 vermogen voor zijn rekening nam. Dat aan de man geen naheffingsaanslag of een boete is opgelegd, doet aan deze zorgplicht niet af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gestelde gedraging hem terecht wordt verweten en toegerekend en dat deze terecht is gekwalificeerd als (ernstig) plichtsverzuim.
Evenredigheid van de straf
De aanvankelijk aan de ambtenaar opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag is omgezet in een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar. De man is van mening dat ook deze straf onevenredig is, onder meer omdat in zijn geval sprake is geweest van een vergissing en niet van een bewuste schending van de regels over belastingaangifte. Het gaat verder om een gering fiscaal belang (1% van het totaal verschuldigde bedrag aan belastingen van € 650.000,-) en er is verder uit de aangiften over de jaren 2014 tot en met 2017 geen enkele onrechtmatigheid gebleken. De ambtenaar heeft de onvolledigheid van de aangiften ook direct gemeld nadat hij ermee bekend was geworden.
Zoals hiervoor is overwogen is het gestelde geringe fiscale belang niet relevant bij de kwalificatie van de verweten gedraging, oordeelt de rechtbank. Dit belang leidt evenmin tot de conclusie dat deze gedraging minder verwijtbaar is en als zodanig tot een lagere sanctie zou moeten leiden. Het totaalbedrag dat niet is aangegeven is aanzienlijk. Aangenomen wordt dat de ambtenaar de opgave niet opzettelijk heeft nagelaten. Hij heeft verder een onberispelijke staat van dienst. Dit neemt echter niet weg dat de man, gezien zijn positie, een voorbeeldfunctie heeft en dat van hem mag worden verwacht dat hij alle aangifteregels correct naleeft. De overheidsdienst heeft terecht gewezen op de hoge integriteitseisen en de verhoogde graad van zorgvuldigheid die van ambtenaren in die functie wordt verwacht bij het nakomen van hun fiscale verplichtingen en het doen van hun belastingaangifte. Het doen van een onjuiste aangifte door ambtenaren in die functie schaadt het aanzien en de geloofwaardigheid van de overheidsdienst.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft die overheidsdienst daarom in dit geval kunnen kiezen voor het middel van voorwaardelijk ontslag. De straf is niet onevenredig.
Geef een reactie