In de praktijk komt het regelmatig voor dat belastingplichtigen in bezwaar wensen te gaan tegen een opgelegde belastingaanslag. De inspecteur die over het bezwaar te oordelen heeft, beantwoordt als één van de eerste vragen of het bezwaar tijdig is ingediend. Een belastingplichtige dient binnen zes weken bezwaar te maken. De termijn van zes weken begint te lopen op de dag na de dag waarop de aanslag gedagtekend is dan wel zo veel later als de aanslag bekend is gemaakt.
Een belastingplichtige die te laat is met het indienen van een bezwaar kan de inspecteur verzoeken om de aanslag ambtshalve te verminderen. De inspecteur merkt in de praktijk een te laat ingediend bezwaar automatisch aan als verzoek om ambtshalve vermindering. Dit volgt ook uit het Besluit fiscaal bestuursrecht. De inspecteur voert een verzoek om ambtshalve vermindering normaliter uit als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De inspecteur wijst echter (gelet op §23 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht) een verzoek om ambtshalve vermindering af indien:
- De belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan;
- De belastingplichtige niet heeft voldaan aan een aantal wettelijke verplichtingen uit de AWR (onder andere informatie-, administratieplicht);
tenzij is gebleken dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is.
Verder wijst de inspecteur een verzoek om ambtshalve vermindering af indien:
- De belastingplichtige er redelijkerwijs niet voor in aanmerking komt;
- Sprake is van nieuwe jurisprudentie of nieuw beleid;
- De belastingplichtige bij de aangifte of op een ander wettelijk voorgeschreven moment een verzoek had moeten doen of een keuze had moeten maken voor toepassing van een fiscale faciliteit en de aanslag inmiddels onherroepelijk vast is komen te staan;
- De inspecteur een wijze van verzoeken heeft voorgeschreven en het verzoek om vermindering of teruggaaf van belasting niet volgens die wijze is gedaan en de indiener dit verzuim niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn heeft hersteld.
Verder is vereist dat de belastingplichtige binnen de termijn van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft het verzoek indient. Een eenmaal te laat ingediend verzoek om ambtshalve vermindering is in beginsel fataal.
Voor aanslagen voor de inkomstenbelasting geldt dat tegen de afwijzende beschikking op een verzoek om ambtshalve vermindering van dergelijke aanslagen bezwaar en beroep open staat. Dit volgt uit artikel 9.6 Wet IB.
Verschoonbare termijnoverschrijding
De regel dat een te laat ingediend verzoek om ambtshalve vermindering fataal is geldt niet als sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 Awb. Dit volgt uit artikel 60 AWR (zie ook Hoge Raad van 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871). Interessant is dan om te bezien wanneer een te laat ingediend verzoek om ambtshalve vermindering verschoonbaar wordt bevonden. Een termijnoverschrijding is normaliter verschoonbaar indien de oorzaak ervan in redelijkheid niet aan de indiener valt toe te rekenen.
Een voorbeeld van een situatie waar verschoonbaarheid van termijnoverschrijding werd aangenomen is die waarbij een verzoek dat belastingplichtige per aangetekende post naar een op een aanslagbiljet weergegeven niet meer bestaand adres heeft verzonden en na deze retour te hebben ontvangen met een andere adressering aan de inspecteur heeft aangeboden en aldaar te laat is ontvangen (Hoge Raad van 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871).
Andere situaties waarbij van verschoonbaarheid sprake zou kunnen zijn en die zich bij een te laat ingediend bezwaar of beroep voor kan doen, kunnen relevant zijn bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een verzoek om ambtshalve vermindering. Zo kan de geestestoestand van een belastingplichtige tot verschoonbaarheid leiden. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Noord-Nederland 23 maart 2021, nr. 20/3527, ECLI:NL:RBNNE:2021:1833.
Recent deed zich een zaak voor waarbij de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding ten aanzien van een verzoek om ambtshalve vermindering aan bod kwam, namelijk in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1901.
Hof Arnhem – Leeuwarden
In deze uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd geoordeeld dat het feit dat een belastingplichtige in de aangifte per abuis inkomsten dubbel aangeeft, niet betekent dat belastingplichtige niet in verzuim is wanneer hij te laat bezwaar maakt.
Belastingplichtige gaf jarenlang zijn eigen AOW-uitkering en die van zijn vrouw aan in zijn aangiften IB/PVV. In 2021 werd de aangifte van 2016 van belastingplichtige herzien, vanwege het dubbel aangeven van de uitkering. Belastingplichtige diende vervolgens een verzoek om ambtshalve vermindering in voor de jaren 2010 tot en met 2015. Dit verzoek werd door de inspecteur echter afgewezen vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar was. De rechtbank overwoog dat belanghebbende pas te laat op de hoogte was gebracht van de fout in de aangifte. Het hof denkt hier echter anders over. Het hof overwoog dat op de belastingplichtige de verplichting rust om elk jaar een juiste aangifte in te dienen. Dat belanghebbende pas later op de hoogte is gesteld van de fout komt voor rekening en risico van belanghebbende. Het hof concludeert, anders dan de rechtbank, dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Belang voor de praktijk
Het komt in de praktijk voor dat in een aangifte te veel inkomsten worden aangegeven of dat bepaalde aftrekposten ten onrechte niet worden geclaimd. Waar gehakt wordt, vallen spaanders. Voor de inkomstenbelasting kan dit in beginsel na het verlopen van een bezwaartermijn worden hersteld door een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Dit moet dan wel tijdig gebeuren. Dit oordeel van het hof bevestigt de volgende regel met het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering: use it (timely) or lose it!
Geef een reactie