De afkoop van een lijfrenteverzekering die in strijd is met het lijfrenteregime leidt ertoe dat in beginsel revisierente van 20% is verschuldigd. Hierop zijn twee uitzonderingen en een ervan ziet toe op het moment dat het verzoek tot afkoop is gedaan dat leidend is en niet het moment van betaling van de aanspraak van de verzekeraar.
Een vrouw sluit een lijfrentepolis af bij een verzekeraar en betaald in de jaren 2000 tot 2006 in totaal € 6.393,61 aan premies die ze echter in die jaren niet in aftrek heeft gebracht. In 2016 wordt bij de vrouw borstkanker geconstateerd en wordt ze daardoor arbeidsongeschikt.
In april 2019 wordt de lijfrentepolis, met een waarde van € 7.029,37 uitgekeerd. Over de waarde wordt 52% aan loonheffingen ingehouden zodat de vrouw een bedrag van € 3.373 ontvangt. Ze geeft de uitkering aan in de aangifte IB/PVV 2019 maar ze verantwoordt geen revisierente.
Revisierente
De inspecteur heeft vervolgens bij de aanslag, in afwijking van de aangifte, een beschikking revisierente genomen en stelt een revisierente vast van € 1.406 omdat in zijn ogen de vrouw de lijfrentepolis te vroeg heeft afgekocht Ook heeft zij, volgens hem, niet aannemelijk gemaakt dat zij de premies niet in aftrek heeft gebracht.
De vrouw gaat daarop in bezwaar en beroep tegen de beschikking revisierente.
Volgens rechtbank Gelderland zijn er twee situaties waarin geen revisierente is verschuldigd. In de eerste plaats is dat het geval, als de belanghebbende aannemelijk maakt dat de betaalde premies niet in aftrek zijn gebracht. Zoals gemeld heeft de vrouw de premies in de jaren 2000 tot 2006 niet in aftrek gebracht. Zij kan dat echter niet bewijzen, omdat zij niet meer beschikt over haar belastingaangiften over die jaren.
Langdurige arbeidsongeschiktheid
Ook is geen revisierente verschuldigd als de belanghebbende een aanspraak op een lijfrente heeft afgekocht vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid, mits de belanghebbende op het moment van de afkoop van die aanspraak nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Volgens de vrouw heeft zij de lijfrente afgekocht in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg waarvan zij haar dienstbetrekking heeft moeten beëindigen. Het verzoek om de lijfrente af te kopen, eind december 2017, is pas na een herhaalde medische keuring toegekend.
De inspecteur betwist niet dat sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 3.133 negende lid, van de Wet IB 2001, maar dat is niet voldaan aan de voorwaarde dat de vrouw de lijfrente heeft afgekocht voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, aangezien zij op in december 2018 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt en de lijfrente in 2019 is uitbetaald.
Moment van afkoop
De rechtbank is van oordeel dat de woorden “op het moment van afkoop” uit artikel 3.133, negende lid, onder b, van de Wet IB zo moeten worden uitgelegd dat voor het antwoord op de vraag wanneer de lijfrente is afgekocht niet het moment van betaling van de aanspraak door de verzekeraar bepalend is, maar het moment waarop het verzoek is gedaan.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij eind 2017 heeft verzocht om de lijfrente af te kopen en dat zij de lijfrente heeft afgekocht vanwege de financiële gevolgen van haar langdurige arbeidsongeschiktheid die was ontstaan in 2016. De uitzondering waarin geen revisierente is verschuldigd is hier dus van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw eind 2017 nog niet de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, dat was pas het geval op 23 december 2018. Dat betekent dat zij op het moment van de afkoop nog niet de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de beschikking revisierente ten onrechte is vastgesteld.
Geef een reactie