De voltrekking van een huwelijk in 2018 tussen een man en een vrouw heeft in Las Vegas plaatsgevonden en het huwelijk is daarna in Nederland geregistreerd. In de basisregistratie persoonsgegevens staan zij op verschillende adressen ingeschreven en feitelijk wonen zij ook apart. Hoewel de man en zijn echtgenote gescheiden van elkaar leven hebben ze geen verzoek tot echtscheiding ingediend. Op 30 maart 2019 doet de man als alleenstaande aangifte IB/PVV 2018.
In 2021 krijgt de man bericht van de inspecteur dat hij van de aangifte wil afwijken. De inspecteur wijst de man er op dat hij en zijn echtgenote fiscale partners blijven omdat er geen verzoek tot echtscheiding is ingediend. Daarom ook mag er maar één eigen woning worden aangegeven als eigen woning.
Correcties voor renteaftrek en zorgkosten
De woning van degene die als eerste aangifte heeft gedaan wordt als eigen woning beschouwd. Omdat de echtgenote als eerste aangifte heeft gedaan houdt dat in dat de rente en opbrengsten van haar woning voor de man en zijn echtgenote in aftrek kan worden gebracht. De woning van de man valt hierdoor niet onder de eigenwoningregeling maar valt in box 3. De inspecteur rekent het saldo van de inkomsten en aftrekposten voor de helft aan de man en voor de helft aan zijn echtgenote toe.
De inspecteur corrigeert ook de aftrek van specifieke zorgkosten. Dit omdat de man een fiscale partner heeft en bij de bepaling van de hoogte van de drempel moet rekening worden gehouden met de hoogte van het drempelinkomen van zijn echtgenote. Door deze correctie mag de man niet het bedrag van de specifieke zorgkosten met 113% verhogen omdat het gezamenlijke drempelinkomen ( € 54.435,-) voor 2018 hoger is geworden dan € 34.404,-.
Voor hof Den Bosch voert de man aan dat hij zelfstandig in de belastingheffing moet worden betrokken. Hij verzoekt het hof hem en zijn echtgenote de mogelijkheid te bieden om zelf invulling te geven aan de verdeling van de lasten van (bei)de woning(en) op zodanige wijze dat bij hem de woning waarin hij woont in aanmerking wordt genomen en bij zijn echtgenote de woning in waarin zij woont. Hij wil ook dat de door hem gemaakte zorgkosten bij hem in aanmerking worden genomen zonder rekening te houden met het drempelinkomen van zijn echtgenote. De man meent ook dat de Nederlandse belastingwetgeving in strijd is met internationale verdragen en Europees recht.
Wet biedt keuze welke woning als hoofdverblijf moet worden aangemerkt
Hof Den Bosch overweegt dat volgens artikel 5a Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald wanneer iemand als partner wordt aangemerkt. Een persoon wordt niet meer als partner aangemerkt als er een verzoek tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank en hij of zij niet meer op hetzelfde adres staat ingeschreven. Het in de Verenigde Staten gesloten huwelijk is rechtsgeldig en in Nederland erkend en daarom zijn de man en zijn echtgenote fiscale partners en geen alleenstaanden. Het is niet van belang dat zij gescheiden van elkaar leven.
De stelling van de man dat hij in elk geval voor de verdeling van het saldo van de inkomsten en aftrekbare kosten van de woning(en) zelf invulling moet kunnen geven aan de belastingaangifte, faalt voor het hof. De wettelijke bepalingen bieden de man en zijn echtgenote de mogelijkheid te kiezen welke woning als hoofdverblijf (de eigen woning) moet worden aangemerkt. En ook in welke onderlinge verhouding het saldo van de inkomsten en de lasten van die woning in aanmerking moet worden genomen. Daarvoor moet ieder jaar bij het doen van de aangifte een keuze worden gemaakt.
Dat de man en zijn echtgenote hebben nagelaten om deze gezamenlijke keuze te maken, kan de wetgever of de inspecteur niet worden aangerekend, oordeelt het hof. De man en zijn echtgenote hadden de tot stand gekomen onderlinge verhouding van 50% gezamenlijk nog kunnen wijzigen tot het moment waarop hun beide aanslagen onherroepelijk vaststaan. Van die gezamenlijke keuze is geen gebruik gemaakt, ondanks een schriftelijke uitnodiging van de inspecteur hiertoe.
Fiscale partners moeten specifieke zorgkosten samenvoegen
Wat betreft de aftrek van de specifieke zorgkosten moeten op grond van het bepaalde in artikel 6.20, lid 2, Wet IB 2001 fiscale partners hun uitgaven voor specifieke zorgkosten samenvoegen. Voor de drempel wordt uitgegaan van de gezamenlijke verzamelinkomens vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De man heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht of bewijsmiddelen aangedragen waardoor een hoger bedrag aan zorgkosten in aanmerking moet worden genomen dan reeds is gedaan.
Het hof verwerpt de stelling van de man dat hem en zijn echtgenote de vrijheid moet worden gelaten om hun (gezins)leven naar eigen inzicht in te richten, zonder te worden geconfronteerd met aan hun keuzes verbonden fiscale gevolgen. Volgens het hof is verder geen sprake van strijd met internationale verdragen of Europees recht.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bewust niet is overgegaan tot individualisering van alle inkomensbestanddelen bij fiscaal partnerschap. Volledige individualisering zou volgens de wetgever kunnen leiden tot complexe toerekeningsproblemen bij partners. De wetgever heeft aan belastingplichtigen de keuze gelaten bij wie de gemeenschappelijke inkomsten en aftrekposten voor welk deel worden aangegeven. Er is geen sprake van discriminatie of schending van het gelijkheidsbeginsel, zo oordeelt het hof.
Geef een reactie