De zaak draait om een werknemer, die sinds 1 december 2022 in dienst was bij een bedrijf in elektrotechnische dienstverlening. De werknemer bekleedde een leidinggevende functie met een maandelijkse beloning van €16.640 bruto. Eerder, van juli tot december 2022, werkte hij al op interim-basis als zelfstandige voor dezelfde organisatie.
Kritiek op accountant
In mei 2023 stelde de werknemer dat er sprake was van ernstige misstanden binnen de organisatie. Hij meldde onder meer fouten in de jaarstukken, problemen met de ICT-infrastructuur, en een gebrek aan effectief leiderschap. Tijdens de rechtszaak kwam ook de rol van de accountant aan bod. De werknemer beschuldigde de accountant van nalatigheid bij het signaleren en rapporteren van de fouten in de jaarstukken. Volgens de werknemer had de accountant eerder aan de bel moeten trekken bij het management en de Raad van Commissarissen. Het Hof stelde vast dat de kritiek op de accountant een rol speelde bij de spanningen binnen de organisatie, en dat dit bijdroeg aan de verstoorde arbeidsverhouding.
Deze melding leidde tot spanningen, waarna de werknemer zich ziek meldde wegens mentale en fysieke klachten. Ondanks de ziekmelding verzocht de werkgever de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter honoreerde dit verzoek, maar het Hof oordeelde in hoger beroep anders. Het ontbindingsverzoek bleek in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte.
Ontslag tijdens ziekte
Een van de kernvragen in deze zaak is of het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing was. Het Hof stelde vast dat de werknemer op het moment van het ontbindingsverzoek ziek was. Volgens artikel 7:671b lid 6 BW kan een arbeidsovereenkomst tijdens ziekte slechts worden ontbonden als er geen verband is tussen de ziekte en het ontbindingsverzoek of als beëindiging in het belang is van de werknemer. Het Hof concludeerde dat beide voorwaarden niet waren vervuld. Uit de feiten bleek dat de spanningen en ziekmelding direct verband hielden met de werksituatie en het conflict tussen partijen. De werknemer stelde dat hij zijn dienstverband wilde voortzetten en betwistte dat beëindiging in zijn belang zou zijn. Dit werd onvoldoende weerlegd door de werkgever.
Billijke vergoeding
Omdat herstel van de arbeidsovereenkomst niet haalbaar wordt geacht, kende het Hof een billijke vergoeding toe van €235.550 bruto, gelijk aan één jaarsalaris. De hoogte van dit bedrag werd mede bepaald door de wettelijke bescherming die de werknemer genoot als klokkenluider.
Lees hier de uitspraak.
Geef een reactie